Translate

woensdag 22 oktober 2014

Ter verduidelijking Rudolf Steiner’s uitspraken over stigmata.

1
Ter verduidelijking
Rudolf Steiner’s uitspraken over stigmata.


Rob Steinbuch, 24 september 2013 (corr. 16 december 2013)
“Alleen de hand die doorstreept kan waarheid schrijven”.
Dag Hammarskjøld
Samenvatting
Sinds de gebeurtenissen in Berlijn in de Goede Week van 2004 heeft de antroposofische vereniging in eigen kring concreet te maken met het stigmata-verschijnsel.
Daarbij is ook de vraag actueel geworden of Rudolf Steiner zich over dit verschijnsel heeft uitgesproken, en zo ja, in welke zin.
Ik heb daarover in 2011 een notitie geschreven met als titel ‘Stigmata in het licht van de antroposofie’ (lit.1) Daarin kom ik tot de conclusie dat Rudolf Steiner zich destijds met diep respect over dit verschijnsel heeft uitgesproken.
In 2013 publiceerde Sergej O. Prokofieff over het onderwerp ‘Tijdreizen’ een boek (lit.2), dat onlangs ook in de Nederlandse vertaling is verschenen (lit.3). Bijlage II, ‘Een incorrect verband met Rudolf Steiner’, bevat een kritische analyse van mijn notitie (pag. 115 – 120).
Deze kritiek spitst zich toe op drie hoofdpunten:
- Rudolf Steiner heeft zich volgens Prokofieff nadrukkelijk gedistancieerd van het
verschijnsel van de blijvende stigmatisatie; hij heeft dit verschijnsel dan ook nooit genoemd.
- Er is volgens hem geen sprake van een verband tussen deze blijvende stigmatisatie en het optreden van verschijnselen, die zouden kunnen samenhangen met een beginnende opneming van het fantoom.
- De rozenkruiser scholingsweg moet als enig passend voor de moderne mens worden
beschouwd.
Naar aanleiding van deze kritiek heb ik verder onderzoek gedaan naar de uitspraken van Rudolf Steiner over stigmata en de mogelijk daarmee verband houdende verschijnselen.
Judith von Halle heeft in haar studie over Anna Katharina Emmerick ook over dit onderwerp geschreven; zie lit.4, pag. 239 – 252.
Rudolf Steiner heeft in de periode van 1906 tot 1911 zeker vijftien voordrachten gehouden over inwijdings- of scholingswegen. Daarbij heeft hij ook steeds de christelijke scholingsweg behandeld. In het kader daarvan heeft hij in de meeste gevallen de mogelijkheid vermeld, dat zich bij de vierde stap, die van de kruisiging, verschijnselen kunnen voordoen, die wijzen op het in gang zetten van het proces van stigmatisatie. Dit proces begint vaak met de vorming van rode vlekken op de plekken van de kruiswonden. Dat Rudolf Steiner dit verschijnsel noemt en er verder niet op ingaat, kan erop wijzen dat hij alleen wil vermelden dat dit proces dan zou kunnen beginnen.
Het ging Rudolf Steiner naar mijn mening in deze voordrachten ook niet om een beschrijving van het proces van stigmatisatie, maar om aan te geven hoe belangrijk de christelijke scholingsweg voor de mensheidsontwikkeling is.
2
Van deze vijftien voordrachten zijn in deze notitie korte samenvattingen gegeven.
De voordracht van 14 oktober 1911 (GA 131) neemt in dit geheel een bijzondere plaats in. Daarin beschrijft Rudolf Steiner hoe – afhankelijk van het karma van de mens - het proces van stigmatisatie diep tot in het fysieke lichaam kan doorwerken. Daarbij spreekt hij ook voor het eerst over het begin van het opnemen van het opstandingslichaam.
Hoewel Rudolf Steiner ook in deze voordracht de term “blijvende stigmatisatie” niet in de mond neemt, kan men in deze voordracht daarvan mogelijk toch iets bespeuren.
In mijn benadering ben ik steeds uitgegaan van de ervaringen en inzichten die inmiddels over dit onderwerp door de religiewetenschap zijn opgedaan. Dat is in lijn met de aanpak die ook Rudolf Steiner altijd volgde: ”Wat is er volgens de huidige inzichten bekend?“.
In dit verband moet worden vermeld dat in het privé-archief van Rudolf Steiner in Dornach een exemplaar aanwezig is van het indertijd als standaardwerk op dit gebied beschouwde boek “Die christliche Mystik” van Joseph Görres.
Nota Bene.
De notitie die voor u ligt bevat dus verder geen kritiek op de overige inhoud van ‘Tijdreizen,. In de door mij mede ondertekende Open Brief van 8 april 2013 (Helmut Kiene e.a.) wordt dit wel gedaan, en wel voornamelijk ten aanzien van de hierin gehanteerde wijze van argumenteren: “c’est le ton qui fait la musique”. Lit. 5 bevat een inhoudelijke reactie van Helmut Kiene op ‘Tijdreizen’.
Het stigmata-verschijnsel.
Het verschijnsel van de stigmatisatie is sinds ca. 700 jaar bekend. Het hangt samen met de mystieke vereniging met Christus. Het gaat daarbij met name om verschijnselen op die plaatsen waar bij de opgestane Christus de zgn. stigmata of wondtekenen optraden: aan boven- en onderzijde van handen en voeten, en aan de rechterzijde van de borst, ter hoogte van het hart.
Stigmata komen in drie verschijningsvormen voor (lit.6)
- De onzichtbare stigmata, ook wel innerlijke stigmata genoemd.
- Het (tijdelijk) optreden van rode vlekken.
- De blijvende stigmata; daarbij zijn op deze plaatsen blijvend kloven ontstaan, waaruit vocht kan komen.
Bij de onzichtbare stigmata is er sprake van een pijngevoel, maar er is (nog) niets zichtbaar. Dr. Michael Bangert van de Theologische Faculteit van de Universiteit van Basel onderzoekt dit verschijnsel, in het bijzonder bij de mystica Gertrud von Helfta (1256 – 1302).
Het optreden van rode vlekken (de zgn. bloedproef) op de plaatsen van de wondtekenen. De vlekken wijzen op onderhuidse bloeduitstortingen. Zij treden tijdens de meditatie op, verdwijnen dan meestal en kunnen vervolgens weer tijdens de volgende meditatie terugkeren. Zij kunnen ook een “voorbode” zijn van de blijvende stigmata. Bij de Franciscaan Pater Pio (1887 – 1968) traden met 24 jaar voor het eerst de rode vlekken op, terwijl hij op 31 jarige leeftijd de blijvende stigmata ontving.
Van de blijvende stigmata is het meeste bekend, vanwege het buitengewoon ingrijpende karakter van dit verschijnsel. Dit verschijnsel treedt sinds ca. 700 jaar op. Van ca. 350 personen is bekend dat zij deze blijvende stigmata ontvingen, en meestal tot aan hun overlijden hebben
3
behouden. In lit.7 zijn de namen van deze mensen vermeld (pag. 604 – 610).
Tegelijk met het optreden van deze stigmata is meestal sprake van enkele andere, medisch evenmin verklaarbare verschijnselen, zoals het niet kunnen verdragen van vast voedsel (behalve soms de geconsacreerde hostie), een sterk verhoogd waarnemingsvermogen, inclusief het “zintuiglijk” waarnemen van gebeurtenissen tijdens het leven van Jezus, en het overnemen van ziekten van anderen.
Judith von Halle beschrijft in haar boek ‘Anna Katharina Emmerick’ het optreden van de stigmata bij deze persoon. Vanaf 1799 – zij is dan 25 jaar oud – traden bij haar de onzichtbare stigmata op. In de loop van 1812, op 38 jarige leeftijd – ontstonden de uitwendig zichtbare stigmata, vermoedelijk voorafgegaan door de rode vlekken; zie lit. 3, pag. 67 e.v.
Men zou bij deze verschijnselen kunnen denken aan een mogelijk verband met veranderingen in de menselijke wezensdelen:
- Bij de onzichtbare stigmata zou het dan gaan om veranderingen van het astrale lichaam.
- Bij de rode vlekken om veranderingen van het astrale en van het etherlichaam.
- Bij de blijvende stigmata bovendien ook om veranderingen van het fysieke lichaam.
Een stap te ver
De kritiek van Prokofieff richt zich vooral op de blijvende stigmata.
Hij spreekt zich niet negatief uit over de onzichtbare stigmata, waarvan hij veronderstelt dat deze bij Paulus zouden zijn opgetreden (Lit 8, pag. 159).
Op dezelfde pagina vermeldt hij het optreden van de rode vlekken, maar dan nadrukkelijk als tijdelijk verschijnsel. Hij voegt daar aan toe: “met de blijvende stigmata, zoals die in de rooms-katholieke kerk bekend zijn, heeft dit echter niets te maken”.
Op pag. 162 tot 164 van dit boek uit 2008 beschrijft hij hoe Rudolf Steiner de schilder Richard Pollack zou hebben geholpen om van de rode vlekken af te komen. Daarbij bleek een duidelijke voorkeur van Prokofieff voor een scholingsweg zonder dit verschijnsel.
In’Tijdreizen’ is deze terughoudendheid ten aanzien van het optreden van rode vlekken echter niet aanwezig.
Prokofieffs nadrukkelijke afwijzing van de blijvende stigmata vindt men hier wel steeds terug. Zij vormt in feite de kern van zijn betoog.
Op pagina 120 van ‘Tijdreizen’ schrijft Prokofieff dat “Rudolf Steiner in zijn omvangrijke werk het thema van een blijvende stigmatisatie nergens aangeeft en dit welzeker ook bewust vermeden heeft”.
Dit laatste kan men volgens hem ook opmaken uit zijn voordrachten over Franciscus van Assisi of zijn karakterisering van Anna Katharina Emmerick, waartoe Steiner zich slechts op grond van een vraag genoopt zag.
Bij de bedoelde voordrachten over Franciscus van Assisi wordt verwezen naar de voordracht van 28 mei 1912 (GA 155).
De kritiek die Prokofieff uitspreekt over de conclusies die ik in mijn notitie heb getrokken zijn in die zin terecht, dat ik het verschil tussen de bloedproef en de blijvende stigmata onvoldoende heb uitgewerkt.
In verband daarmee heb ik mij vervolgens meer in detail verdiept in hetgeen Rudolf Steiner daarover heeft gezegd. Hij heeft weliswaar geen voordrachten over stigmata als zodanig gehouden, maar heeft dit verschijnsel wel een aantal malen genoemd. Dat gebeurde steeds bij de
4
voordrachten waarin hij de christelijke scholingsweg behandelde.
Deze voordrachten vielen binnen een periode van vijf jaren, n.l. van 1906 tot 1911. Zoals vaak bij voordrachten over een bepaald onderwerp valt waar te nemen, was het ook hier zo dat Rudolf Steiner het onderwerp in de loop van de betreffende periode verder uitdiepte. Men mag aannemen dat hij daarbij stap voor stap de resultaten van zijn onderzoek – met de Akasha-kroniek als occulte bron – in de voordrachten besprak. Op die manier bouwde zich dan een ontwikkeling van het inzicht op. De laatste voordracht kreeg daarbij dan het karakter van een eindconclusie.
In dit geval ging het om 15 voordrachten. Deze betroffen met name de beide thans relevante scholingswegen: de christelijke scholingsweg en de rozenkruiser scholingsweg. In Bijlage I worden deze voordrachten kort samengevat.
In de periode van 9 februari t/m 7 juni 1909 werden 14 van deze voordrachten gehouden.
In twee van deze voordrachten wordt niet over stigmata gesproken. In 12 voordrachten gaat het om de tijdelijke stigmata, de rode vlekken ofwel de bloedproef.
In de laatste, de 15e voordracht, van 14 oktober 1911 (GA 131), wordt voor het eerst gesproken over een “doordringen in het fysieke lichaam”. De vraag is of dit betrekking heeft op de blijvende stigmata. Deze voordracht draagt inderdaad het karakter van een “slotakkoord”.
Prokofieff verwijst voor wat betreft het optreden van stigmata in bijlage II van ‘Tijdreizen’ naar de voordrachten van 1 juni, 10 juli (dat moet 11 juli zijn) en 3 en 19 september 1906, 22 februari en 6 juni 1907 en 30 mei 1908. Daarbij gaat het steeds om de rode vlekken.
Hoewel hij wel bijzonderheden uit de voordracht van 14 oktober 1911 vermeldt, maakt hij geen melding van Rudolf Steiner’s uitspraken over de vorming van de stigmata.
Ook in zijn eerdere publicaties (Lit. 8) vermeldt Prokofieff deze uitspraken van Rudolf Steiner niet
Dat leidt tot twee vragen:
- Waarom heeft Prokofieff deze uitspraken van Rudolf Steiner niet vermeld?
- Wanneer hij dit wel had gedaan, welke conclusie had hij dan daaruit getrokken?
In dezelfde alinea wijst Prokofieff ook op de voordracht die Rudolf Steiner op 28 mei 1912 in Norrkøping over Franciscus van Assisi heeft gehouden. Deze is opgenomen in GA 155,’Christus und die menschliche Seele’.
In deze voordracht gaat Rudolf Steiner in op twee aspecten van het leven van Franciscus: t.w. zijn geboorte op een laag stro, en zijn ommekeer van een rijke jongeling tot een bezitloos, zichzelf wegschenkend persoon, die melaatsen verpleegt. Inderdaad wordt niet ingegaan op de stigmatisatie. De geboorte was in 1182 en de ommekeer op 22-jarige leeftijd, in 1204. De stigmatisatie gebeurde weer 20 jaar later, in 1224, twee jaar voordat Franciscus stierf.
Welke reden is er om aan te nemen dat “Rudolf Steiner met opzet niet over deze stigmatisatie zou hebben gesproken, om daarmee te laten blijken dat hij het met die stigmatisatie niet eens zou zijn”, zoals Prokofieff stelt?
Het feit dat Rudolf Steiner in zijn voordrachten geen melding heeft gemaakt van Anna Katharina Emmerick kan samenhangen met het gegeven dat zij tijdens het leven van Rudolf Steiner, mede door de boeken die Clemens Brentano samen met haar heeft geschreven, ook in de kring van zijn toehoorders dermate bekend was dat er voor Rudolf Steiner geen reden was om specifiek aandacht aan haar te besteden. Daarop wordt later in deze notitie teruggekomen.
5
De omvorming van de menselijke constitutie
Het tweede bezwaar van Prokofieff tegen mijn notitie betreft volgens hem het ontbreken van enige relatie tussen het optreden van blijvende stigmata en het optreden van verschijnselen die zouden kunnen samenhangen met een beginnende opneming van het fantoom.Het gaat daarbij in feite om meerdere verschijnselen. In de religiewetenschappen worden deze bijzondere ervaringen, zoals het niet kunnen verdragen van vast voedsel, alleen maar beschreven in samenhang met het optreden van blijvende stigmata. Daarbij gaat men uit van honderden waarnemingen over een periode van zeven eeuwen.
De vraag is of dit te maken zou kunnen hebben met het begin van het opnemen van het fantoom.
Nu is het opmerkelijk dat Rudolf Steiner tijdens de voordrachten die in GA 131 zijn opgenomen zowel over de stigmata als over het begin van het opnemen van het fantoom spreekt, en daarbij ook wijst op het gebruik van voedsel als “degeneratieverschijnsel”. In de voordracht van 12 oktober spreekt hij over het gebruik van voedsel in relatie tot het verloren gaan van het fantoom tot aan het Mysterie van Golgotha. Zie ook punt 15 in bijlage I.
Kan het zijn dat deze beginnende opneming van het fantoom – en wat daarbij samenhangt - toch iets te maken heeft met het feit dat bij de blijvende stigmata “de mystieke beleving tot in het fysieke lichaam werkt”, zoals Steiner zei?
Het ware, het goede en het schone.
Het is opvallend dat Rudolf Steiner bij het vermelden van de stigmata in de genoemde voordrachten deze verschijnselen wel genoemd heeft maar er verder nauwelijks op is ingegaan. Kennelijk ging hij er van uit dat zijn gehoor met die verschijnselen als zodanig bekend en tot op zekere hoogte ook vertrouwd was. Dat is op zich ook niet verwonderlijk, wanneer men de maatschappelijke context van die tijd in de beschouwingen betrekt.
Er was aan het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw sprake van nieuwe, onderling samenhangende, spirituele, sociale en kunstzinnige impulsen, die in de richting van nieuwe levensidealen wezen. Deze werden vaak aangeduid met de termen “het ware, het goede en het schone”. Zie lit.9.
Deze idealen komen al voor in het oude hindoeïsme. Ook Plato hanteerde deze begrippen als duiding van de goddelijke natuur van de mens.
Deze idealen leefden ook in die tijd van overgang, waarin tevens de antroposofie ontstond. Men kon dit vinden bij mensen die in spiritueel opzicht op zoek waren, en die daarbij vaak dwars door confessionele kaders of verschillen in religie en levensbeschouwing contacten legden, bij weer anderen die op zoek waren naar nieuwe sociale structuren, en niet het minst bij zgn. “avant-garde” kunstenaars.
Zo was op de fries van het in 1880 gereedgekomen Operagebouw in Frankurt am Main, de zgn. “Alte Oper”, de inscriptie “Dem Wahren Schönen Guten” aangebracht (lit.10).
In deze sfeer van verwachtingsvol werken aan een nieuwe toekomst was ook plaats voor beleving van de mystiek. De boeken die Clemens Brentano vanaf 1818 samen met Anna Katharina Emmerick had geschreven behoorden tot het “spiritueel erfgoed” van die tijd. Daarbij was ook het feit, dat zij de wondtekenen van Christus droeg, in brede kring geaccepteerd – als mysterie.
Na 1800 werd een begin gemaakt met het opzetten van nieuwe menswetenschappen als psychologie, sociologie en religiewetenschappen. Men ging zich ook vanuit de wetenschap voor mystiek interesseren. Een van de eerste onderzoekers was daarbij Joseph Görres (1776 – 1848), een bekende van Clemens Brentano (1778 – 1842).
Joseph Görres schreef in de periode 1836-1842 een beroemd geworden boek in vier delen over ‘Die christliche Mystik’, waarin hij ook het optreden van stigmata beschreef. De tweede druk
6
verscheen in 1879, in vijf delen.
Een exemplaar van dit laatstgenoemde boek is aanwezig in de privé-bibliotheek van Rudolf Steiner in Dornach.
De inleiding uit dit boek is opgenomen in het boek genoemd onder lit.
76.
De algemene waardering voor het werk van Anna Katharina Emmerick – ook in protestantse kring kan mede de achtergrond vormen voor het feit dat haar uitspraken ook in de geloofsbeleving in de Christengemeenschap altijd een plaats hebben gekregen, tot op de dag van vandaag (lit.11).
De beide scholingswegen
Rudolf Steiner besprak in de genoemde voordrachten steeds naast elkaar zowel de christelijke als de rozenkruiser scholingsweg.
Op pag. 119 van’Tijdreizen’ bespreekt Prokofieff de tekst van de voordracht van 14 oktober 1911 (GA 131). Hij schrijft: “Vervolgens wijst hij (Rudolf Steiner) er nog kort op, dat het bij de rozenkruisersinwijding, die als enig passend is voor de moderne mens, in zekere zin om hetzelfde doel gaat”.
In de tekst van de voordracht staat echter het volgende: “Door datgene wat als rozenkruisersinwijding is gekarakteriseerd, eigenlijk door alle soorten van inwijding die een mens kan doormaken, wordt in zekere zin hetzelfde – alleen met wat andere middelen – bereikt: dat er een aantrekkingskracht wordt geschapen tussen de mens, voor zover hij in een fysiek lichaam is geïncarneerd, en het eigenlijke oerbeeld van het fysieke lichaam, dat uit het graf op Golgotha is opgestaan”.GA 131, pag. 118.
De toevoeging “die als enig passend is voor de moderne mens” komt dus in de tekst van GA 131 niet voor.
Uit de teksten van de onderzochte voordrachten blijkt dat Rudolf Steiner over beide scholingswegen steeds met respect heeft gesproken. Dat de rozenkruiser scholingsweg als een soort “basis” scholingsweg moet worden beschouwd is duidelijk. Dat het doorlopen van de volledige christelijke scholingsweg, zoals die door Rudolf Steiner steeds met het diepste respect werd beschreven, en die tot stigmata-vorming kan leiden, een zaak is van zeer weinige personen, is een uitgemaakte zaak.
Maar wat bij deze christelijke scholingsweg aan spirituele en sociale rijkdom wordt ontwikkeld kan in de praktijk ook voor anderen een belangrijke inspiratiebron vormen.
Daarnaast kunnen altijd bepaalde elementen van de christelijke scholingsweg in de eigen scholingsweg worden opgenomen. Daarbij kan iets ontstaan wat men als de “Navolging van Christus” als levensideaal zou kunnen aanduiden. De grondhouding van diepe eerbied en dankbaarheid voor de schepping, in de christelijke scholingsweg aangeduid als “voetwassing”, past bij voorbeeld ieder mens.
Wanneer wij ons verdiepen in een persoonlijkheid als Dag Hammarskjøld, komen wij deze samenhang in alle omvang en complexiteit tegen.
Hammarskjøld (1905 – 1961) is vooral bekend geworden als secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 1953 tot 1961. Hij heeft in die functie een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een wereldgemeenschap, gebaseerd op internationale samenwerking.
Pas na zijn dood bleek dat hij in stilte een christelijk geïnspireerd mysticus was geweest. Dat
7
bleek toen zijn dagboek ‘Merkstenen’ na zijn dood werd gepubliceerd, waarvan niemand tevoren van het bestaan afwist.
Wel was bekend dat hij altijd een exemplaar van de ‘Imitatio Christi’ van Thomas à Kempis bij zich droeg, ook op de dag van zijn dood.
Wellicht geeft ‘Merkstenen’ wel iets aan van de manier waarop de huidige mens, voor zover hij dat wil, iets van een vereniging van beide scholingswegen in zijn leven een plaats kan geven.
Ter illustratie heb ik als Bijlage II de tekst overgenomen, die hij met Pinksteren 1961 in zijn dagboek schreef. Op 18 september daarop verongelukte hij bij een vliegtuigongeluk in Congo (lit.12).
Judith von Halle stelt in haar boek over Anna Katharina Emmerick dat het zich openen resp. bloeden van de stigmata niet alleen optreedt bij de meditatie over het lijden van Christus, maar ook wanneer men zich verbindt met het lijden van een medemens; zie lit. 4, pag. 85 en voetnoot 131 op pag. 271).
Het gevaar van ”katholiseren”.
Prokofieff heeft altijd benadrukt dat zijn bemoeienis met het stigmata-gebeuren binnen de antroposofie vooral wordt gevoed door zijn bezorgdheid voor het gevaar van een proces van “katholiseren”, dat daar volgens hem het gevolg van zou zijn.
Inderdaad is het een feit dat het optreden van (blijvende) stigmatisatie in het verleden met name is voorgekomen binnen de katholieke kerk.
Men kan dit echter verklaren uit het feit dat binnen die kerk altijd bepaalde mogelijkheden bestonden voor een diepe persoonlijke mystieke ontwikkeling. Dat gebeurde vooral binnen kloostergemeenschappen van beschouwende orden. Bij de protestantse kerken was die “ambiance” meestal veel minder aanwezig, al is er daar ook op dat gebied een en ander aan het veranderen.
In de afgelopen eeuw zien wij echter steeds meer voorbeelden van blijvende stigmatisatie van personen die (van oorsprong) geen katholieke achtergrond hebben en in het volle leven staan. De huis uit protestante arts Adrienne von Speyer uit Basel (1902 – 1967) was daar een voorbeeld van.
Prokofieff geeft ook een geloofsinhoudelijke achtergrond als oorzaak aan. Hij meent dat in de katholieke kerk de nadruk ligt op het Lijden van Jezus Christus, en dat de Opstanding er nauwelijks een plaats krijgt, zoals dat b.v. in de oosters orthodoxe kerken wel het geval zou zijn. Ik denk dat hij op dat punt niet goed geïnformeerd is. In de katholieke kerk wordt ook aan de Goede Vrijdag herdenking veel aandacht gegeven (de Kruisweg). Maar het Hoogfeest van Pasen, met het uitspreken van het “Lumen Christi” in de Paasnacht, is onbetwistbaar het hoogtepunt van het kerkelijk jaar.
Uiteraard bestaan er ook binnen de katholieke kerk verschillen in benadering van de mystiek en van het verschijnsel van de blijvende stigmatisatie. In de afgelopen 150 jaar speelde de theologie daarbij een steeds belangrijker rol. Hoe gaat men b.v. vanuit de ontmythologiseringstheologie om met de mogelijkheid, dat de geestelijke wereld werkelijk zou kunnen ingrijpen in de menselijke constitutie? Dat ligt niet zo eenvoudig!
In sommige katholieke orden heeft mystiek van oudsher een grotere rol gespeeld dan in andere
8
orden. Dat hangt af van de specifieke taak van zo’n orde. Wanneer de mystiek er een meer bescheiden plaats inneemt, leidt dit ook tot een kleinere kans op het optreden van stigmatisatie. Van de 350 personen die in de afgelopen 700 jaar de blijvende stigmata ontvangen hebben was er b.v. slechts één lid van de Jezuïetenorde (lit.7, pag. 606).
Mystiek laat zich verder niet regisseren, en dat kan voor bestuurders die graag “alles onder controle” willen hebben soms moeilijk te aanvaarden zijn. Ook daarvan zijn in de katholieke kerk de nodige voorbeelden te vinden. Wij hoeven overigens als antroposofen intussen niet meer naar anderen te kijken, om te weten welke fouten er daarbij gemaakt kunnen worden.
Wanneer het om mystiek gaat vervagen grenzen tussen confessies, religies en levensovertuigingen. Om dicht bij huis te blijven: het was de domineesdochter Luise Hensel die Clemens Brentano met Anna Katharina Emmerick in contact bracht. Zie ook lit.4, pag.140).Ook Martin Buber had veel waardering voor de boeken van Clemens Brentano en Anna Katharina Emmerick (lit.9, pag. 33).
Oecumene is van alle tijden.
Bijlage 1. Uitspraken van Rudolf Steiner over stigmata.
Bij de zoektocht naar de uitspraken die Rudolf Steiner over stigmata heeft gedaan is gebruik gemaakt van de gegevens uit de website van de Freie Verwaltung des Nachlasses von Rudolf Steiner: http://fvn-rs.net. Via de “Suche”-functie verschijnen dan een aantal verwijzingen naar de betreffende voordrachten.
Daarbij bleek dat Rudolf Steiner in 15 voordrachten over de christelijke scholingsweg heeft gesproken. In 13 daarvan heeft hij ook over stigmata gesproken.
Deze voordrachten werden tussen 1 juni 1906 en 14 oktober 1911 gehouden. De gestenografeerde teksten zijn opgenomen in 9 GA’s.
Onderstaand worden deze voordrachten kort samengevat, waarbij het gaat om de aspecten die in deze notitie spelen. Soms gaat het om trefwoorden, in andere gevallen wordt ingegaan op aanvullende beschouwingen. In een enkel geval wordt de tekst letterlijk geciteerd; de tekst wordt dan cursief afgedrukt.
De eerste hieronder besproken voordracht, die van 9 februari 1906 te Düsseldorf, is te beschouwen als een “openingsvoordracht”. Er wordt in dezer voordracht nog niet over stigmata gesproken.
Dan volgen 12 voordrachten waarin dit wel het geval is, en wel als bloedproef (rode vlekken). In de tussenliggende voordracht van 7 juli 1909 in Kassel (GA 112) wordt evenmin over stigmata gesproken.
De voordracht van 14 oktober 1911 (GA 131) is de laatste in de reeks.
1.GA 97. Das christliche Mysterium. Voordracht op 9 februari 1906 te Düsseldorf.
Deze voordracht beschrijft de zeven stappen van de christelijke scholingsweg waarbij de zevende stap de beleving van de Opstanding betreft. Het optreden van stigmata tijdens de vierde stap wordt niet vermeld.
In de voordracht komt de uitspraak voor: “Die Evangelien sind nicht nur Lehrschriften, sondern sie sind auch Lebensschriften. Mit den Erzählungen der Evangelien sind nicht nur äußere geschichtliche Ereignisse gemeint, sondern innere Erlebnisse des Menschen“.
9
2. GA 94. Kosmogonie. Voordracht op 1 juni 1906 in Parijs.
De christelijke inwijding in zeven, met naam genoemde, stappen bestaat vanaf het begin van het christendom tot nu toe. Zij komt voor bij talrijke religieuze orden en ook bij de Rozenkruisers.
Bij de vierde stap, het dragen van het kruis, kan de persoon in het verloop van de meditatie de stigmata op zijn huid tevoorschijn laten komen.
De zevende stap is die der Opstanding. De ervaring die men hierbij heeft is niet in woorden uit te drukken. Bij deze stap aangekomen, ontvangt men de gave van het genezen. Men moet daaraan toevoegen, dat degenen die deze gave ontvangt tegelijk echter ook in staat kan zijn om iemand ziek te maken: het negatieve begeleidt altijd het positieve. Vandaar de grote verantwoordelijkheid die met deze mogelijkheid verbonden is en die men zo kan karakteriseren: het scheppende Woord ontstroomt de ziel in het vuur (van de loutering? RTS).
3. GA 94. Populärer Okkultismus. Voordracht op 11 juli 1906 in Leipzig.
Begonnen wordt met een verwijzing naar een uitspraak van Angelus Silesius: “Al wordt Christus duizendmaal in Bethlehem geboren, en niet in u, dan blijft u eeuwig verloren”. Dan volgt de beschrijving van de zeven stappen. Tijdens de vierde stap (het lichaam wordt daarbij als iets afstandelijks ervaren) kunnen tijdelijk stigmata optreden.
De zevende stap kan niet worden beschreven.
4. GA 94. Die Theosophie an Hand des Johannes - Evangeliums. Voordracht op 4 november 1906 in München.
Ook thans zijn er personen die de christelijk-gnostische scholing doormaken. Deze verloopt in zeven stappen. Tijdens de vierde stap beleeft men innerlijk het beeld van de kruisiging. Uiterlijk verschijnen de stigmata op de plaatsen van de wonden die Christus droeg. Aan de rechterzijde van de borst verschijnt de zijwonde.
De zevende stap is die van de Opstanding en de Hemelvaart.
Vervolgens wordt de rozenkruizer scholingsweg beschreven, die voor de moderne mens het gunstigste is.
5. GA 95. Vor dem Tore der Theosophie. Voordracht op 3 september 1906 in Stuttgart. Tijdens de vierde stap van de scholingsweg, die op dezelfde wijze wordt beschreven als in de vorige voordrachten, treden op die plaatsen, die men de plaatsen van de heilige wondtekenen noemt, op stigma-achtige wijze rode punten op: aan handen en voeten en aan de rechterzijde ter hoogte van het hart. De leerling heeft een innerlijk visioen alsof men zelf aan het kruis hangt.
De zevende trap is die der Opstanding. Deze stap kan slechts worden gedacht door diegene waarvan de ziel los is gekomen van de hersenen.
Wanneer de mens deze zevende stap heeft doorleefd, dan is het Christendom een innerlijk beleven van zijn ziel geworden. Hij is dan geheel met de Christus Jezus verenigd: de Christus- Jezus is in hem.
6. GA 97. Das christliche Mysterium. Voordracht op 19 september 1906 te Basel. Begonnen wordt met een korte, meer duidende beschrijving van de Yoga scholingsweg. Vervolgens wordt de christelijk-gnostische scholingsweg beschreven. Daarbij heeft niet elke leerling een eigen leraar nodig, maar hierbij is de Christus-Jezus zelf de leraar.
Vervolgens worden de zeven stappen beschreven.
Tijdens de vierde stap, die van het dragen van het kruis, kunnen tijdens de meditatie de rode vlekken optreden. De zesde stap is die van de graflegging. De zevende stap kan nauwelijks
10
worden beschreven. De leerling gaat binnen in een wereld van volkomen goddelijkheid en heerlijkheid.
Deze christelijke scholingsweg is weliswaar een moeilijker weg, omdat zij innerlijk een grote nederigheid en het loslaten van elk eigenbelang vereist, maar wie haar volbrengt heeft bereikt wat het doel en de waarde van het leven van de mens is: in hem is het ware christendom werkelijk tot leven gekomen.
7. GA 97. Idem. Voordracht op 30 november 1906 te Keulen.
In deze voordracht wordt een meer beknopte beschrijving gegeven van de zeven stappen van de christelijke scholingsweg, waarbij tijdens de vierde stap de leerling zich in de astrale beleving aan het kruis geslagen ziet. Hij krijgt dan de stigmata in de vorm van de rode vlekken. De zevende stap is die van de opstanding.
8. GA 97. Idem. Voordracht op 3 februari 1907 in Heidelberg.
De zeven stappen worden beknopt besproken, waarbij de stigmata als rode vlekken optreden; zij kunnen bij een volgende meditatie weer verschijnen. Tijdens de vijfde stap krijgt de leerling visioenen van al het kwade; hij moet in de hel afdalen. De zevende trap is die van de Opstanding.
Het gaat hierbij vooral om de morele ontwikkeling van de mens. Daarbij wordt Franciscus van Assisi als voorbeeld gesteld.
9. GA 97. Idem. Voordracht op 22 februari 1907 in Wenen.
Ook hier worden de zeven stappen beknopt beschreven, waarbij tijdens de vierde stap gedurende een korte tijd tijdens de meditatie de stigmata als rode vlekken ontstaan. Als laatste stap wordt hier de Hemelvaart genoemd.
De christelijke scholingsweg is een weg van zelfverloochening, overgave en berusting. Deze weg kan geheel in stilte worden gegaan en geschiedt “tussen de regels van het leven” door. Des te serieuzer deze weg wordt gegaan, des te minder is zij voor de uiterlijke wereld zichtbaar.
10. GA 284. Bilder okkulter Siegel und Säulen. Der Münchener Kongress Pfingsten 1907 und seine Auswirkungen. Voordracht op 19 mei 1907 te München.
Rudolf Steiner besprak drie inwijdingswegen, n.l. de yoga weg, de christelijk-gnostische weg uit de eerste eeuwen van het christendom (Paulus/Dionysius Aereopagita) en de rozenkruiser inwijding, die een voorzetting van de christelijke scholingsweg is.
De christelijke weg kende zeven stappen: voetwassing, geseling, doornenkroning, kruisiging, mystieke dood, graflegging en opstanding en hemelvaart.
Tijdens de vierde stap treedt de bloedproef op.
11.GA 99. Die Theosophie des Rozenkreuzers. Voordracht op 6 juni 1907 in München. In het Nederlands vertaald als “De Theosofie van de Rozenkruisers”.
De christelijke scholingsweg is meer een innerlijke weg, terwijl het in de rozenkruiser scholingsweg de buitenwereld is die de gevoelens doet ontvlammen.
De vierde stap is die van de kruisiging. Daarbij treedt de bloedproef op: de rode vlekken op de plaatsen van de wondtekenen van Christus. De zevende stap betreft de Hemelvaart. Het wezen van de christelijke inwijding ligt in het deemoedig en vol overgave doormaken van deze (zeven) stappen. Wie dit alles op ernstige wijze doormaakt beleeft zijn opstanding in de geestelijke werelden. Niet iedereen kan dit tegenwoordig volbrengen. Daarom is het noodzakelijk dat er ook een andere methode bestaat, die naar de geestelijke werelden omhoogvoert. Dat is de
11
rozenkruiser scholingsweg.
12.GA 100. Menschheitsentwickelung und Christus - Erkenntnis. Voordracht op 27
juni 1907 in Kassel.
De zeven stappen worden kort besproken. Bij de vierde stap treden de rode vlekken op. De zevende stap is die van de Hemelvaart.
Door de christelijke inwijding verwerft men het “Christus-oog”, waardoor men Christus kan waarnemen.
13. GA 103. Das Johannes - Evangelium. Voordrachten op 30 mei 1908 te Hamburg.
In het Nederlands vertaald als “Het evangelie naar Johannes”.
De kernopgave van de scholingsweg is de mensheidsontwikkeling te ondersteunen door de broederlijkheid in de gehele mensheid door te laten dringen.
De christelijke scholingsweg vraagt om een zekere maatschappelijke afzondering, vandaar dat de hedendaagse mens doorgaans de rozenkruisersweg zal gaan. Men kan echter ook met de christelijke scholingsweg hetzelfde bereiken.
Bij de rozenkruisersweg spelen het gevoel en de wil een rol, terwijl bij de christelijke weg met name het gevoel wordt aangesproken.
Bij de vierde stap treedt de bloedproef (rode vlekken) op.
Citaat pag. 190:
“Als gevolg van de meditatie – niet van een ziekte, dat was hier uitgesloten – vertoonden zich aan de voeten, aan de handen en aan de rechterzijde de zogeheten wondtekenen, de stigmata; als innerlijk symptoom zag de leerling in een astraal visioen de kruisiging”.
De zevende stap is die van de Hemelvaart.
14. GA 112. Das Johannes - Evangelium im Verhältnis zu den drei
anderen Evangelien. Voordracht op 7 juni 1909 in Kassel.
Het gaat er bij de christelijk inwijding om zich zo te ontwikkelen dat men een navolger van Paulus wordt en Christus “van geestelijk aangezicht tot geestelijk aangezicht” kan schouwen. Over het optreden van stigmata tijdens de vierde stap wordt niets meegedeeld.
De zevende stap is die van de Hemelvaart.
15.GA 131. Von Jesus zu Christus. Voordrachten op 12 en 14 oktober 1911 in Karlsruhe. In het Nederlands vertaald als “Wegen naar Christus”.
Voordracht op 12 oktober, pag. 182.
“We hebben er gisteren over gesproken dat het menselijk fantoom, de eigenlijke oergestalte, die de materiële elementen in zich opneemt of opzuigt en ze met de dood weer afstaat, in de loop van de menselijke ontwikkeling tot aan het Mysterie van Golgotha degenereerde. Wij kunnen deze degeneratie zo opvatten dat het fantoom vanaf het begin van de menselijke ontwikkeling eigenlijk voorbestemd was om niet met de materiële delen in aanraking te komen die de mens uit de rijken van mineraal, plant en dier als voedsel tot zich opneemt”. Voordracht op 14 oktober.
Citaat pag. 206:
“Wie nu, vanaf het Mysterie van Golgotha tot in onze tijd, tot een bovenzinnelijke ervaring van de Christus-gebeurtenis wilde komen, moest datgene op zich in laten werken wat u in bepaalde voordrachtencycli, die nu eigenlijk al tot de elementaire kennis van onze geesteswetenschap behoren, beschreven vindt als de zeven trappen van onze christelijke inwijding: voetwassing, geseling, kroning met de doornenkroon, mystieke dood, graflegging,opstanding en hemelvaart. Vandaag zullen wij ons eens voor de geest stellen wat deze leerling kan bereiken, wanneer hij deze christelijke inwijding op zich in laat werken”.
12
Citaat op pag. 208:
“Wellicht is het nog niet tot allen van u, die de vroegere elementaire cycli hebben gelezen en daarin de christelijke inwijding met haar zeven treden hebben aangetroffen, doorgedrongen dat door de intensiteit van de gevoelens die daarbij worden doorgemaakt, werkelijk tot in het fysieke lichaam wordt gewerkt”.
Citaat op pag. 208:
“Wanneer wij de gevoelens tijdens de vierde stap (de kruisiging) niet intens genoeg beleven,
hebben zij ook wel de werking dat we krachtig en liefdevol worden in de ware zin van het woord, maar wat we op die wijze in ons opnemen, gaat niet dieper dan het etherlichaam. Worden deze gevoelens dieper in onze constitutie geprent dan hebben wij bereikt dat zij tot in het fysiek lichaam zijn doorgedrongen. Ze dringen werkelijk tot in het fysieke lichaam door, want de stigmata, de met bloed doordrenkte wondtekenen van Christus Jezus komen te voorschijn. Dat wil dus zeggen: onze gevoelens worden tot in het fysieke lichaam gedreven, we weten dat ze zelfs tot in het fysieke lichaam hun kracht ontplooien, we voelen dus dat er meer van ons wezen wordt aangegrepen dan alleen het astrale en het etherlichaam.
Het eerste kenmerk is dus dat we door een dergelijk proces van mystieke beleving tot in ons fysieke lichaam werken. Wanneer we dat doen, zijn we met niets minder bezig dan ons fysieke lichaam voor te bereiden om stap voor stap het fantoom op te nemen dat van het graf op Golgotha is uitgegaan”.
Bijlage II Uit: Merkstenen van Dag Hammarskjøld (lit. 12)
Pinksteren 1961
Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja, tegen iemand – of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.
Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, “niet om te zien”, of “zich niet te bekommeren om de dag van morgen”.
Aan de Ariadnedraad van dit antwoord voortgeleid door het labyrint van het leven, bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is en naar een ondergang die triomf is, dat de prijs die je ontvangt voor de inzet van je eigen leven smaad is, en dat de diepte van de vernedering de enige verheffing is die voor de mens mogelijk is. Daarna had het woord “moed” voor mij zijn zin verloren, omdat niets me meer ontnomen kon worden.
Verder op de weg leerde ik stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een mens. Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbijgaan, en achter de belofte om hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis.
13
Literatuur
1. Rob Steinbuch: ‘Stigmata in het licht van de antroposofie’, 2011.
2. Sergej O. Prokofieff: ‚Zeitreisen – Ein Gegenbild anthroposophischer
Geistesforschung’, Verlag am Goetheanum 2013.
3. Sergej O. Prokofieff : ‘Tijdreizen – een tegenbeeld van antroposofisch
Geestesonderzoek‘, Perun Boeken, 2013.
4. Judith von Halle: ‚Anna Katharina Emmerick – Een rehabilitatie‘, Uitgeverij Cichorei, 2013.
5. Helmut Kiene: ‘Phantomleib, Stigmatisation und Geistesforschung. Judith von Halle und die anthroposophische Christologie‘, Verlag für Anthroposophie, 2013.
6. Michael Hesemann: ‚Stigmata – Sie tragen die Wundmale Christi‘, Verlag „Die Silberschnur“ 2006.
7. Johannes Maria Höcht: ‚Träger der Wundmale Christi‘, Christiana Verlag 2004.
8. Sergej O. Prokofieff: ‚Das Mysterium der Auferstehung im Lichte der Anthroposophie‘, Verlag Freies Geistesleben, 2008. In aansluiting daarop schreef Prokofieff het boek ‚Und die Erde wird zur Sonne – Zum Mysterium der Auferstehung‘, Verlag des Ita Wegman Instituts, 2012. Bij beide boeken gaat het met name om de ‘Anhang’.
9. Jattie Enklaar, Marcel Poorthuis en Theo Salemink:‘Auf springt der Tod – Wilhelm Runge – Sophie van Leer, Briefe aus einer holländischen Kollektion‘. Königshausen & Neumann, 2011. Pag. 30 – 33.
10. Diverse publicaties van Wikipedia. Bij het artikel over de Alte Oper in Frankfurt am Main uit 1880 staat een anekdote: de bouwkosten ervan waren begroot op 2 miljoen Mark maar bleken achteraf 20 miljoen Mark te bedragen. De Frankfurter dichter Adolf Stoltze gaf daarop als zijn commentaar: “Dem Wahre, Scheene, Gute, die Berjerschaft muss blute”.
11. Rob Steinbuch: ‘Emil Bock over Anna Katharina Emmerick’, 2011. Zie ook ‘In beweging’, kwartaalblad van de Christengemeenschap, Pasen 2010, pag. 19 en 20 en Advent 2012, pag. 12 en 13
12. Dag Hammarskjøld ‘Merkstenen’, Desclée de Brouwer, pag. 200.
De tekst “Alleen de hand...” is het motto van het boek en staat op pag. 21.
Lit. 1 en 11 kunnen bij ondergetekende (zonder kosten) worden verkregen.
R.T. (Rob) Steinbuch
Damhertlaan 129 3972 DD Driebergen
Tel. 0343.512491 Email steinb@dds.nl
YYY terug naar inhoudsopgave