Translate

maandag 15 oktober 2012

DE WERELDHISTORISCHE UITWISSELING VAN GEESTELIJKE LICHAMEN van Rob Gruben

Dit is de bijlage, het meegestuurde stuk vormt het tweede hoofdstuk van een boek dat begin volgend jaar zal uitkomen bij Nearchus. Het is echter al eerder gepubliceerd als Rob Gruben, `De wereldhistorische uitwisseling van geestelijke lichamen', Kore, tijdschrift voor homeopathie en antroposofie 20 (2010), nr. 1, 33-46.
2

DE WERELDHISTORISCHE UITWISSELING VAN GEESTELIJKE LICHAMEN



Een van de meest intrigerende voordrachtreeksen van Rudolf Steiner is die over Das Prinzip der spirituellen Ökonomie im Zusammenhang mit Wiederverkörperungsfragen. In het kort komt het er op neer dat de hogere lichamen van de mens na diens dood geheel of gedeeltelijk opnieuw kunnen worden gebruikt. Etherlichaam en astraallichaam blijven geheel of gedeeltelijk behouden en kunnen door andere individualiteiten dan de oorspronkelijke drager opnieuw worden benut wanneer zij tot incarnatie komen. Dit is fundamenteel anders dan bij het fysieke lichaam, dat na de dood tot ontbinding overgaat. Bij de onstoffelijke lichamen hoeft dat dus niet altijd het geval te zijn.
Om te kunnen aanduiden wat voor betekenis het hergebruik van zo'n geestelijk lichaam heeft, zowel individueel als wereldhistorisch, zullen we eerst moeten bezien hoe het überhaupt mogelijk is dat deze lichamen na de dood behouden blijven. Laten we daarom de drie belangrijkste factoren voor het geheel of gedeeltelijk behoud van etherlichaam en astraallichaam eens nader beschouwen.

De eerste manier die er toe leidt dat die hogere lichamen ook na de dood in hun samenhang bewaard blijven, heeft te maken met de instelling waarmee de mens zijn leven op aarde gestalte geeft. Wanneer de mens zich namelijk intensief en op de juiste wijze bezighoudt met kunst, religie of wetenschap, dan heeft dat een enorm versterkende werking op het etherlichaam. Een werking die zich tot na de dood uitstrekt. De vraag rijst dan natuurlijk wat die juiste wijze behelst. Immers, er zijn voldoende voorbeelden van lieden die zich intensief met bijvoorbeeld religie bezighouden, maar waarvan bezwaarlijk kan worden volgehouden dat de wijze waarop dat gebeurd een blijvend resultaat in de geestelijke wereld zal bewerkstelligen. Alle religieuze benaderingswijzen die gestoeld zijn op dogma's van wat voor soort dan ook, zijn ongeschikt om tot behoud van etherische substantie te voeren. Een dogma is immers een in de tijd vastgelegd gegeven dat niet meer ter discussie staat, en dat is principieel onverenigbaar met het levend stromen dat kenmerkend is voor het etherlichaam. Het verstarde dogma is eenvoudigweg niet inpasbaar in de continu in beweging zijnde stromen van het etherlichaam. Op dezelfde wijze kan men dat vaststellen voor wetenschap en kunst: de juiste benadering ligt ook daar in het al op aarde levend laten stromen van de elementen die de basis vormen voor die wetenschap of kunst. We zouden kunnen zeggen dat enkel een op antroposofische wijze zich bezighouden met kunst, religie of wetenschap de mogelijkheid in zich draagt dat na de dood het etherlichaam geheel of gedeeltelijk behouden blijft. De ethersubstantie heeft in dat geval namelijk gedurende het leven een grotere samenbindende kwaliteit verkregen, die na de dood behouden blijft. Een juiste benadering van kunst, religie of wetenschap werkt dus over de dood heen.
Wat gebeurt er dan na de dood met dit gelouterde etherlichaam? Nadat de mens het stoflichaam met de levensether heeft afgelegd komt hij in de sublunaire sfeer van de klankether. De samenbindende kwaliteiten die de mens zijn etherlichaam gedurende het leven heeft verleend door zich op de juiste wijze met kunst, religie of wetenschap te hebben beziggehouden, worden nu in de sublunaire sfeer opgenomen door de met die mens verbonden engel. Dat is een proces dat in volmaakte onzelfzuchtigheid van de engel plaatsvindt. Het is dus de engel die de waarde van het etherlichaam op de juiste wijze inschat en dit binnen de sublunaire sfeer van klankether geheel of gedeeltelijk in haar samenhang behoudt. Dit is in feite een wat technische beschrijving van wat u ook elders in esoterische literatuur kunt aantreffen, namelijk dat de mens na de dood een extract of essentie van zijn etherlichaam achterlaat, om dit bij een volgende incarnatie weer tot zich te trekken. Het beheer van die essentie ligt bij de engel van de mens.

Ook voor het astraallichaam kunnen we een dergelijk proces vaststellen. Het astraallichaam met de inwonende ziel wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door allerlei polaire gemoedstoestanden. Vreugde tegenover verdriet, begeerte tegenover walging, sympathie tegenover antipathie en ga zo maar door. In het leven zijn deze aspecten van wisselende stemmingen of gevoelens voortdurend aan de orde. Doorgaans is de mens zich daarbij slechts bewust van één kant van de kwestie. Doet hij daarvoor zijn best, dan kan hij wellicht nog begrip opbrengen voor de andere kant van het spectrum, maar dat is over het algemeen meer verstandelijk dan gevoelsmatig.
Het leven biedt de mens echter voortdurend mogelijkheden om ook die andere kant niet enkel verstandelijk, maar ook gevoelsmatig tot in zijn astraallichaam te ervaren. Het leven zal de mens steeds weer mogelijkheden bieden het tegenbeeld van een bepaalde ervaring voelend te doorleven. Wanneer de mens deze kans van het leven aangrijpt, dan bewerkt hij daarmee een soort evenwichtspositie in zijn astraallichaam. Ooit voelde hij bijvoorbeeld een bepaalde kwaadheid ten opzichte van een ander mens. Die kwaadheid op zich kan gerechtvaardigd zijn, maar op het moment dat deze plaatsvond, was de betreffende mens niet in staat zich te verplaatsen in de gevoelswereld van de persoon die deze kwaadheid in hem opriep. Na verloop van tijd kan het dan voorkomen dat diezelfde mens in een situatie geraakt waarin hij zich met zijn astraallichaam wél kan verplaatsen in die situatie. Op dat moment wordt in zijn ziel het tegenbeeld van de gebeurtenis uit het verleden opgeroepen en verenigen de beide polaire gevoelens zich tot een evenwichtig midden. De gebeurtenis wordt dan van twee kanten belicht en is in zichzelf volledig geworden. Slaagt de mens er nu gedurende zijn leven in vele aspecten van zijn gevoelswereld op deze wijze te benaderen, dan wordt daarmee de samenhang van het astraallichaam na de dood enorm versterkt.

Laten we proberen ook het verdere proces technisch te verwoorden. Een van de eerste dingen die de mens na zijn overlijden meemaakt is de blik op het levenspanorama. Wat zich gedurende zijn leven chronologisch afspeelde, ziet hij nu in de ruimte om zich heen uitgespreid. De tijd is tot ruimte en daarmee tot gelijktijdigheid geworden. Er is veel geschreven over dit onderwerp. Steeds wordt daarin naar voren gebracht dat dit levenspanorama almaar vager wordt en zich uiteindelijk oplost in de wereldruimte. Het is alsof dit panorama zich steeds verder van ons verwijderd. Het past hier echter de zaken heel precies te omschrijven. De waarneming die de mens van zijn etherische panorama heeft, vindt plaats vanuit het Ik in het astraallichaam. Alleen vanuit een hoger lichaam kan worden neergezien op een lager lichaam. Ook bij bijna-dood-ervaringen is dit het geval. Daar ziet de geestelijke mens neer op zijn fysieke lichaam, bijvoorbeeld als er iets mis gaat op de operatietafel. Zo aanschouwt de mens zijn levenspanorama vanuit het hogere astraallichaam. Kenmerkend voor dit astraallichaam is dat het de zaken omdraait: wat van ons af lijkt te gaan, komt in werkelijkheid op ons toe! Dit geldt dus ook voor het levenspanorama. Hoewel het van de mens lijkt weg te stromen om zich op te lossen in de wereldether, komt het eigenlijk op de mens af om zich in te etsen of af te drukken op het astraallichaam. Pas als dit inetsen of afdrukken van de in het etherlichaam opgeslagen aardse herinneringen heeft plaatsgevonden, lost het etherlichaam zich op in de wereldether. Het is zo'n beetje als een zandloper: de wijdsheid van het tijd-ruimte panorama centreert zich in de afdruk op het astraallichaam, waarna het zich door dit astraallichaam heen weer verwijdt om op te gaan in de wereldether.

Waar het nu om gaat is het proces van inetsen. Want met dit inetsen gaan alle gedurende het leven doorgemaakte ervaringen onderdeel uitmaken van het astraallichaam, waarin zij de brandstof zijn voor de geestelijke wereld van het kamaloka. Wanneer de mens er nu gedurende zijn leven in is geslaagd vele astrale tegenbeelden in zichzelf op te roepen en daardoor de gevoelsnuances van beide polaire uiteinden heeft kunnen doormaken, dan betekent dit dat die bepaalde ervaringen niet meer in het kamaloka hoeven te worden gelouterd. Met het inetsingsproces zijn deze ervaringen in feite gelouterde astraliteit geworden. En net als de gelouterde etherische zaken als vanzelf in beheer komen van de engel van de mens, zo komen de op eigen kracht gelouterde tegenbeelden van het astraallichaam automatisch onder voogdij van de aartsengel van die mens. Op deze wijze kunnen dus delen van een etherlichaam of astraallichaam in de geestelijke wereld behouden blijven. Zoals we nog zullen zien hoeft het daarbij niet zo te zijn dat de mens die deze gelouterde hogere lichamen tot de engel of aartsengel heeft gebracht, deze bij een volgende incarnatie ook weer tot zich trekt.
Bij deze eerste manier waarop hogere lichamen van de mens ook na diens dood behouden kunnen blijven, speelt de mens zelf dus een doorslaggevende rol. De engel en aartsengel zijn feitelijk slechts passieve ontvangers en beheerders van de gelouterde etherische of astrale "substantie".

Bij de tweede manier waarop een etherlichaam of astraallichaam ook na de dood in samenhang bewaard kan blijven, spelen engelen en aartsengelen al een meer actieve rol. Het komt namelijk regelmatig voor dat een engel of aartsengel besluit een waardevol etherlichaam of astraallichaam na de dood van de drager daarvan, geheel of gedeeltelijk te bewaren. Natuurlijk speelt ook hier de mate van loutering van één of van beide lichamen een grote rol, maar deze is niet beslissend.
Nu kan het merkwaardig overkomen dat engelen en aartsengelen zo'n lichaam in samenhang kunnen bewaren, maar dat is helemaal niet zo vreemd als u het vergelijkt met hoe de mens zelf op aarde met de minerale substantie omgaat. De mens is in staat de materie op vele manieren te bewerken en te bewaren, simpelweg omdat die materie de basis van zijn directe leefwereld vormt. Precies zo is het voor de engelen en aartsengelen met respectievelijk het etherlichaam en het astraallichaam. Nadat de mens de levensether heeft afgelegd komt hij aan in de sublunaire sfeer van de klankether en dat is juist de leefwereld van de engelen. De engel kan daarom zonder probleem en in uiterste onzelfzuchtigheid omgaan met en beschikken over het etherlichaam van de mens. Wanneer de mens dan door de maanpoort in de tweede potentie van de drieledige maansfeer is gekomen - zijnde de mercuriussfeer - dan bevindt hij zich in de wereld van de aartsengelen in de lichtether. En omdat de lichtether een nauwe relatie heeft met het astraallichaam, behoeft het geen verwondering dat de aartsengelen hier kunnen omgaan met en beschikken over het astraallichaam van de gestorven mens, dat alles weer geheel onbaatzuchtig. En wanneer de geestelijke wereld om wat voor reden dan ook besluit om het behoud van een waardevol ether- of astraallichaam niet enkel afhankelijk te laten zijn van de loutering die de mens gedurende zijn leven op aarde kan bewerkstelligen, dan is het de engelen en aartsengelen dus eenvoudig mogelijk een in hun ogen waardevol geestelijk lichaam in beheer te nemen, bijvoorbeeld dat van Paracelsus of Kepler.

Bij de derde manier waarop hogere lichamen bewaard kunnen blijven spelen niet alleen engelen en aartsengelen, maar ook nog veel hogere wezens een actieve en sturende rol. Het is deze manier waarop Rudolf Steiner in zijn boek Das Prinzip der spirituellen Ökonomie uitgebreid ingaat. Hier vindt behoud en zelfs verveelvoudiging van waardevolle hogere wezensdelen van de mens plaats door direct ingrijpen van hogere wezens in de geestelijke lichamen van de nog op aarde levende mens. Al tijdens zijn leven verbindt een geestelijk wezen uit een willekeurige hiërarchie, meestal avatar genaamd, zich met bijvoorbeeld ether- of astraallichaam. Een dergelijke verbinding van een avatar met een menselijk wezensdeel, vindt uitsluitend plaats omwille van de algehele menselijke ontwikkeling. Want net als hierboven al werd opgemerkt voor de engel en de aartsengel, doet de avatar dit uit pure onbaatzuchtigheid. Het gevolg van dit zich inweven van een hoog geestelijk wezen in bijvoorbeeld ether- of astraallichaam van de mens, is dat het betreffende wezensdeel wordt verveelvoudigd. Steiner spreekt over "afbeeldsels" en geeft er in zijn boek vele voorbeelden van. Zelfs de hoogste avatar, Christus, heeft door zijn verbinding met de wezensdelen van de mens Jezus van Nazareth vele uiterst waardevolle afbeeldsels van de hogere lichamen van Christus Jezus voortgebracht.

Drie manieren zijn er dus waarop etherlichaam en astraallichaam ook na de dood van de mens in hun samenhang behouden kunnen blijven. Door eigen activiteit gedurende het aardse leven slagen vele mensen erin tenminste een deel van een van beide lichamen zodanig te louteren, dat dit ook na hun dood in samenhang bewaard kan blijven. Door actief handelen van engelen en aartsengelen kunnen zeer waardevolle geestelijke lichamen ook in totaliteit worden behouden en door andere individualiteiten dan de drager worden benut. En wanneer hoge geestelijke wezens zich al gedurende het aardse leven verenigen met één of meer wezensdelen van de mens, dan treed zelfs een verveelvoudiging van dat lichaam op. De avatar schept op deze wijze afbeeldsels van de meest hoge menselijke wezensdelen, die op hun beurt kunnen worden ingeweven bij verschillende individualiteiten in verschillende tijden.

Vooral bij de eerst beschreven manier lijkt het voor de hand te liggen dat de mens zijn gelouterde etherische of astrale pakketje bij een volgende incarnatie weer tot zich neemt. Toch is dat niet altijd het geval. Het komt namelijk regelmatig voor dat de mens in samenspraak met de engelen van de derde hiërarchie besluit om af te zien van de gelouterde astrale of etherische "substantie" waar hij aanspraak op zou kunnen maken, die in zekere zin als karmisch pakket met hem verbonden is. De achtergrond van zo'n besluit tot afzien van iets wat die mens in een vorige incarnatie zelf tot stand heeft gebracht, ligt in het feit dat die individualiteit in zijn vorige incarnatie al de krachten in zich droeg om tot loutering van ether- of astraallichaam te komen. Deze krachten gaan voorbij de dood en zijn dus ook in de geestelijke wereld nog in de mens aanwezig. Door zijn verblijf in de geestelijke wereld zijn deze krachten zelfs toegenomen. Wanneer de betreffende mens dan in de afdalende lijn van incarnatie op het punt is gekomen dat hij zich moet omkleden met een astraal- of etherlichaam en daarin zijn bij de vorige incarnatie verworven loutering mag invoegen, dan kan die incarnerende mens daar in onzelfzuchtigheid van afzien en vertrouwen op zijn inherente eigen krachten om deze loutering in het nieuwe leven opnieuw tot stand te brengen. Geheel in de lijn van de wereld van onbaatzuchtigheid waarin hij dan nog verblijft, stelt de mens zijn ether- of astraallichaam, of delen daarvan, via zijn engel of aartsengel beschikbaar voor de overige mensheid. En het zal u niet onlogisch in de oren klinken als we stellen dat alleen al door dit wegschenken van delen van zijn waardevolle gelouterde geestelijke lichamen, de betreffende mens in zich krachten vergaart die hem bij zijn volgende incarnatie nog veel sneller en gemakkelijker het niveau van de wegschonken loutering laten bereiken!
Door dit alles komen dus complete of gedeeltelijke waardevolle ether- en astraallichamen beschikbaar voor de mensheid. In grote wijsheid gaan de engelen en aartsengelen met de hen aldus toevertrouwde gelouterde geestelijke lichamen om. Het zijn namelijk de engelen en aartsengelen die uiteindelijk bepalen bij welke individualiteit zo'n vrijgekomen gelouterd geestelijk lichaam zal worden ingeweven. En zo komt het dat tegenwoordig bijna ieder mens een wezensvreemd deel in zijn ether- of astraallichaam bezit, een deel gelouterde "substantie" dat door engelen en aartsengelen is bewaard en beheerd volgens de wetten van de spirituele economie, die ons zeggen dat wat bruikbaar en nuttig is steeds weer zal worden bewaard en hergebruikt.

Daarmee zijn we aangeland op het punt van de werking van deze geschonken lichamen in de nieuwe drager. U zou misschien verwachten dat zo'n geschonken ether- of astraallichaam al in de geestelijke wereld werd verenigd met zijn nieuwe drager. Dat is echter niet het geval. Zoals u wellicht bekend is heeft de wordende mens zo'n drie weken nadat de conceptie heeft plaatsgevonden een blik op het voor hem staande leven. Deze voorschouw is de pendant van het levenspanorama na de dood. Ontstaat het laatste bij de scheiding van fysiek lichaam en etherlichaam, de voorschouw vindt juist plaats bij de vereniging van die beide wezensdelen.
Nu kan het gebeuren dat de mens terugschrikt voor de levensloop die hem in de voorschouw wordt getoond, waardoor er een discrepantie ontstaat tussen etherlichaam en fysiek lichaam. De bewuste mens zal daardoor met beperkingen ter wereld komen, want doordat etherlichaam en fysiek lichaam elkaar niet meer harmonisch dekken, kan hij niet optimaal van bepaalde organen gebruik maken. Maakt door de schrik van de voorschouw bijvoorbeeld het etherhoofd een afwerende ruk naar achteren, dan is er bij de geboorte geen volledige dekking meer met het fysieke hoofd en de zich daarin bevindende hersenen. Het gevolg is dat die mens met een verstandelijke beperking het leven zal moeten doorlopen. Wanneer nu al in het voorgeboortelijke leven een, zij het hoog maar wel vreemd ether- of astraallichaam in de wezensdelen van de mens zou worden ingeweven, dan zou de kans op een schrikreactie vele malen groter worden. De mens zou dan namelijk in de voorschouw naast zijn eigen karma tevens geconfronteerd worden met wezensvreemde zaken afkomstig uit het geschonken en ingeweven deel. Voor de schrikreactie doet het daarbij niet ter zake dat die wezensvreemde geschonken elementen uiteindelijk positief voor de betreffende individualiteit kunnen uitpakken. Dat directe bewustzijn van toekomstige mogelijkheden is er op dat moment niet, wordt overschaduwd door de indrukken van de voorschouw.
Zouden engelen en aartsengelen al in het voorgeboortelijke de waardevolle ether- of astraallichamen inweven, dan is er dus het risico dat de incarnerende mens door de gevolgen die een schrikreactie op de voorschouw kan hebben, op fysiek niveau geen gebruik kan maken van de instrumenten die zijn waardevolle geschonken lichamen voor hem zouden kunnen zijn. Weggeschonken ether- of astraallichaam zouden dan niet tot ontplooiing kunnen komen. Daarom worden deze hogere lichamen door de engelen of aartsengelen altijd pas ná de geboorte ingeweven in de wezensdelen van de mens.

De vraag duikt nu op hoe we de werking van een geschonken wezensdeel in de mens kunnen herkennen. We zullen dat hieronder voor het etherlichaam in individuele zin en voor het astraallichaam op wereldhistorisch niveau behandelen.
Hierboven werd al opgemerkt dat de waardevolle hogere lichamen de mens pas ná zijn geboorte worden geschonken. Daarbij maakt het een groot verschil of dit geschiedt vóórdat de mens tot Ik-herkenning komt of daarna. We beperken ons tot het etherlichaam. Wanneer het geschonken deel de mens wordt ingeweven vóór zijn tweede of derde levensjaar, met andere woorden, vóórdat deze mens zichzelf als Ik-wezen beschouwt, dan zal de aanvaarding van de capaciteiten die dit wezensvreemde element hem brengt op veel natuurlijkere wijze plaatsvinden dan wanneer dat na genoemde leeftijd geschiedt. Dit is ook logisch. Wanneer het kind langzamerhand zijn Ik-krachten gaat ontplooien, dan accepteren die krachten simpelweg de basis die in de wezensdelen aanwezig is. Weliswaar kan dit vanaf de tijd van de bewustzijnsziel vragen oproepen, maar desalniettemin leeft de mens min of meer harmonisch met de vreemde en waardevolle elementen die in zijn etherlichaam aanwezig zijn. Het Ik herkent deze krachten als aanwezig vóór het zelf bewust werd en heeft daarom zijn gehele leven de tijd om een manier te vinden om er mee om te gaan. In het vorige hoofdstuk werd geschetst hoe dit proces van uiteenzetting met een vreemd etherlichaam bij John Worrel Keely gedurende zijn hele leven een rol heeft gespeeld. Gelijktijdig beschouwde hij vanuit zijn Ik in de bewustzijnsziel dit geschonken element als iets dat volstrekt bij hem hoorde, omdat het al in het lichaam aanwezig was voordat zijn Ik bewustzijn verkreeg. In zijn voordrachtenreeks over spirituele economie noemt Rudolf Steiner heel expliciet twee voorbeelden van personen die nog voordat hun Ik-krachten zich kenbaar maakten, een hoog geestelijk lichaam kregen ingeweven, namelijk Mozes en Thomas van Aquino. Bij Mozes betrof het het etherlichaam van Zarathustra. Bij Thomas van Aquino ging het om een afbeeldsel van het astraallichaam van Christus. Enkel en alleen door de invoeging van het etherlichaam van Zarathustra was Mozes in staat tot het schrijven van zijn boek Genesis. Immers, in het etherlichaam liggen de gebeurtenissen en herinneringen uit het verleden besloten. Op bepaalde momenten werkte de oude wijsheid van het geschonken etherlichaam zich eenvoudigweg als inspiratie uit in Mozes. En de invoeging van het christelijke astraallichaam bij Thomas van Aquino zorgde ervoor dat hij nooit twijfelde in zijn gemoed. Dergelijke omstandigheden dragen er zorg voor dat de mens die deze hogere lichamen krijgt ingeweven onwankelbaar in het leven staat en het vreemde element automatisch en volkomen natuurlijk accepteert als iets dat bij hem hoort. Mozes en Thomas van Aquino slaagden er in gedurende hun leven dit hoge geschonken lichaam geheel te integreren met wat zij zelf als erfenis of karma uit de geestelijke wereld hadden meegebracht. Daardoor bracht het hun op een beduidend hoger niveau, wat ook precies de bedoeling is van het principe van de spirituele economie. Het gaat om nuttigheid op geestelijk niveau. Keely slaagde er veel minder in het vreemde element in zijn eigen individualiteit op te nemen, maar desondanks was ook zijn leven vruchtbaar voor de mensheid.

Veel opvallender is de invoeging van een vreemd etherlichaam wanneer die plaatsvindt als de mens al een volwassen leeftijd heeft bereikt. Immers, in dat geval ervaart het Ik dat er iets in zijn constitutie veranderd. Het bewustzijn van wat er geesteswetenschappelijk precies gaande is hoeft niet per se aanwezig te zijn. Maar altijd zal deze mens een dergelijke invoeging als een ingrijpende gebeurtenis in zijn leven beschouwen. Zo kon Goethe op late leeftijd door de invoeging van het astraallichaam van Paracelsus met een geheel vernieuwd bewustzijn het tweede deel van zijn Faust schrijven. Een ander voorbeeld is Lazarus, die tijdens zijn schijndood een ander etherlichaam kreeg ingeweven. De indruk die dit nieuwe etherlichaam op Lazarus maakte was zowel letterlijk als figuurlijk zo groot, dat toen Christus hem met de woorden `Lazarus, kom uit' terug de aardse realiteit in riep, Lazarus zijn naam wijzigde in Johannes, zijnde de naam van de oorspronkelijke drager van zijn nieuw ingeweven etherlichaam. De extra levenskrachten die dit etherlichaam Lazarus-Johannes brachten, kwamen bovendien tot uiting in de hoge leeftijd van bijna 100 jaar die Johannes de Evangelist - want dat is dezelfde als de herboren Lazarus - nabij Efese bereikte. De invoeging of inweving van het vreemde etherlichaam maakte op Lazarus dus zo'n enorme indruk, dat hij niet anders kon dan zelfs zijn eigen naam daarop aanpassen. Het is een bewustzijnsverandering van het Ik, die enkel kan plaatsvinden als de invoeging van het wezensvreemde ether- of astraallichaam plaatsvindt wanneer de mens al de volwassen leeftijd heeft bereikt.
Terzijde zij opgemerkt dat Judith von Halle in haar boek Vom Mysterium des Lazarus und der drei Johannes opmerkt dat het nieuwe etherlichaam van Lazarus uit het niets ook een nieuw stoflichaam zou hebben opgebouwd. Vanuit de geesteswetenschap beschouwd is dat onhoudbaar. Zij gaat daarmee immers voorbij aan het feit dat de mens juist zélf en op aarde de bestaande materie moet verheerlijken, hetgeen Christus ons als eerste toonde! Onbedoeld bewijst de gestigmatiseerde Von Halle daarmee dat het hebben van een afbeeldsel van het etherlichaam van de Christus – want dat veroorzaakt bij haar het schouwen en de wondtekenen – niet kan voorkomen dat het eigen Ik vergissingen begaat. En laat hier vooral benadrukt zijn dat zulk een vergissing helemaal los staat van de geweldige betekenis die Von Halle in haar zuiverheid en ware openbaringen voor de moderne geesteswetenschap heeft.

Met bovenstaande is een beknopt beeld geschetst van wat de invoeging of inweving van een waardevol etherlichaam of deel daarvan voor de mens op individueel niveau kan betekenen. Laten wij datzelfde nu eens doen voor het astraallichaam, alleen dan op wereldhistorisch niveau.
Er werd al opgemerkt dat de aartsengelen een beslissende rol spelen bij het inweven van de geschonken astraallichamen. Net zoals een engel het gelouterde etherlichaam bewaart, beheert en de inhoud ervan uitstraalt, zo doet een aartsengel dat met het astraallichaam. Die uitstraling is van een niet te onderschatten belang, omdat hoe meer er kan worden uitgestraald van gelouterde "substantie", hoe meer mogelijkheden er voor de mensheid als geheel aanwezig zijn.

Richten wij onze blik nu op Amerika. Amerika is het enige land ter wereld waar alle vijf de hoofdrassen in grote aantallen vertegenwoordigd zijn: het zwarte, het gele, het bruine, het blanke en het rode. Uiteindelijk zullen deze rassen door vermenging samensmelten tot een algemeen wereld-mensenras. Dat dit ras de blanke kleur zal hebben, hetgeen de vermenging nu eenmaal met zich meebrengt, wordt nog steeds veelvuldig misbruikt in allerlei racistische stromingen. Maar in dit blanke - of in het Amerikaans: Kaukasische - ras van de toekomst zijn dus alle impulsen en mogelijkheden van de vijf hoofdrassen verenigd. Dit wereld-mensenras is dus in wording in Amerika, maar verkeert nu nog in een zeer pril stadium, is nog niet meer dan een kleine kiem. Dat is ook niet verwonderlijk als we weten dat Amerika pas sinds het laatste kwart van de achttiende eeuw feitelijk als land kan worden beschouwd. Dat jonge land herbergt momenteel dus slechts een conglomeraat van rassen en is wat dat betreft nog verre van een eenheid. Dit brengt de merkwaardige consequentie met zich mee dat het land Amerika geen eigen volks- of aartsengel heeft. De vermenging en ineenvloeiing van de rassen en een daaruit volgende algemene karakteristiek, is eenvoudigweg nog niet zodanig dat een aartsengel zich ermee zou kunnen verbinden. Amerika is dus een land zonder eigen aartsengel. Maar de aartsengel is de beheerder van de gelouterde astraliteit van een bepaald volk. Wat betekent het ontbreken van een aartsengel dan voor het Amerikaanse volk? Immers, ook in Amerika worden door zich ontwikkelende mensen delen van hun hogere lichamen, waaronder het astrale, gelouterd. Ook in Amerika zijn antroposofen, rozenkruisers, mensen die het padwerk van Eva Pierakos volgen en vele lieden meer die zich op astraal niveau ontwikkelen en louteren. Wat gebeurt er dan na hun dood met die gelouterde astrale "substantie"? Door wie wordt die beheerd als Amerika geen aartsengel heeft?
De gelouterde astrale lichamen van zich ontwikkelende Amerikanen worden beheerd door de volksengel van Rusland! Het is de Russische aartsengel die als voogd optreedt over alles wat op astraal gebied door Amerikanen blijvend is verworven. Dit heeft voor zowel het Russische als het Amerikaanse volk grote implicaties.

Laten wij eerst eens bezien wat het beheer van de blijvende Amerikaanse astraliteit door de Russische volksgeest voor gevolgen heeft voor het Russische volk. Er werd al opgemerkt dat engelen en aartsengelen de hun toevertrouwde gelouterde etherische en astrale "substantie" voortdurend uitstralen. Zo ook de Russische aartsengel. Deze straalt voortdurend datgene uit wat het Russische volk hem zelf in de loop der eeuwen heeft gebracht. Maar daarnaast straalt de Russische volksgeest sinds het laatste kwart van de achttiende eeuw ook het wezensvreemde Amerikaanse element neer op de Russische bevolking. De Russische aartsengel kan vooralsnog niets aanvangen met de gelouterde Amerikaanse astraliteit. Hij is daar slechts voogd of bewindvoerder over. Maar hoewel hij er actief vooralsnog niets mee kan aanvangen, ligt het in zijn wezensaard besloten die astraliteit wel passief uit te stralen op zijn eigen Russische volk. De aartsengel kan niet anders dan dat wat hij innerlijk beheert ook uiterlijk uitstralen. Daardoor ontvangt de ziel van de Russische mens een extra impuls van gelouterde astraliteit, hetgeen zich uit in een diepgevoelde zielsinnigheid of religiositeit. De Russische mens ervaart het christelijk principe dieper en inniger dan de cultuurdragers van de vijfde na-Atlantische periode.
Gelijktijdig is er in hun ziel de onbewuste wetenschap dat er met die waardevolle Amerikaanse astraliteit ook iets volksvreemd door hun aartsengel wordt uitgestraald. Onbewust ervaart de Russische mens een vreemd element in zijn ziel. En omdat we al zagen dat het astraallichaam wordt gekenmerkt door polariteiten, uit die ervaring van het volksvreemde zich in iets wat diametraal tegenover de zielsinnigheid staat, namelijk een grote hang naar alcohol of ongecontroleerde zielsuiting. In Rusland heeft het alcoholisme dramatische vormen aangenomen. In supermarkten op het platteland bestaat het totale assortiment veelal voor meer dan 60% uit alcoholische dranken! Niet voor niets noemde de Russische president onlangs het alcoholisme in zijn land een nationale ziekte, en dat niet zonder enig recht.

Dat het Amerikaanse element deze dualistische uitwerking kan hebben op de Russische volksziel wordt mede veroorzaakt door het feit dat Rusland geen deel uitmaakt van de hoofdstroom van de Ik-ontwikkeling in het vijfde na-Atlantische tijdperk. Rusland bevindt zich aan de periferie van noordwest Europa en daarmee aan de periferie van het gebied waarin sinds de vroege vijftiende eeuw de Ik-ontwikkeling plaatsvindt. Omdat die Ik-ontwikkeling in Rusland minder prominent aanwezig is, is daar meer plaats voor het principe van de broederlijkheid, dat basis moet zijn voor de geestzelfontwikkeling van de zesde na-Atlantische cultuurperiode.
Nu hebt u in het zesde hoofdstuk van het boekje Esoterische verdiepingen kunnen lezen dat de zesde cultuurperiode de Amerikaanse zal zijn en niet de Slavische. Langzaam kunnen de wereldhistorische zaken ons nu duidelijk worden. De Russische aartsengel is voogd over de gelouterde Amerikaanse astraallichamen. Maar het is slechts een voogdschap. Net als in onze uiterlijke wereld functioneert een voogd tot een bepaalde tijd. Als de persoon waarover de voogdij plaatsheeft 18 of 21 jaar is geworden, dan houdt het voogdschap op en worden de beheerde elementen overgedragen aan de rechthebbende persoon. En hoewel er in de geestelijke wereld geen tijd bestaat, is dit principe daar niet anders dan in onze uiterlijke wereld. Datgene waarover de voogd beheer voert, wordt overgedragen zodra de rechtmatige eigenaar een bepaalde "leeftijd" of staat heeft gekregen. En wanneer we dat projecteren op het Amerikaanse volk, dan is dat moment eenvoudig te bestempelen als de ras-eenwording van Amerika. Aan het begin van de zesde cultuurperiode zal de rasvermenging in Amerika zodanig zijn dat vanuit de geestelijke wereld een hoge aartsengel zich met dit volk zal verbinden. Een volk dat dan zal bestaan uit een nieuw blank ras, in de huidige Amerikaanse taal al betekenisvol bestempeld als Kaukasisch. En deze Amerikaanse aartsengel is dan klaar om het beheer van wat haar rechtmatig toekomt van de Russische volksgeest over te nemen.
Maar voor die overdracht is wel de hulp van een archaï nodig, en wel van de archaï die op dat moment de heersende tijdgeest zal worden. Een aartsengel kan immers geen activiteiten ontplooien buiten het gebied van zijn eigen volk. Daarvoor is de bemiddeling van een wezen van hogere rang vereist, namelijk de archaï.

De Russische cultuur vormt dus de overgang van de vijfde naar de zesde cultuurperiode, is daar de opmaat toe. Zonder de Russische volksengel en de spirituele economie zou de zesde cultuurperiode überhaupt niet mogelijk zijn, omdat de impuls daarvoor niet in het Amerikaanse volk aanwezig is. We zien hier een prachtige spiegeling van wat er ooit bij de overgang van de tweede naar de derde na-Atlantische cultuurperiode gebeurde. In de tweede of Perzische cultuurperiode slaagde de grote Zarathustra erin zijn ether- en astraallichaam zodanig te louteren, dat zij volgens de wetten van de spirituele economie bewaard konden worden en voor andere individualiteiten beschikbaar zouden komen. Mozes ontving het etherlichaam van Zarathustra en Hermes Trismegistos ontving het astraallichaam. Wanneer vond dat laatste plaats? Dat vond plaats aan het begin van de derde of Egyptische cultuurperiode. Hermes was immers de grote inspirator van de Egyptische tijd. Het hoge, astraal gelouterde lichaam van de Pers Zarathustra moest een cultuurperiode verder worden gebracht, en wel tot bij de leidende volksgeest van Egypte, die dan op zijn beurt kon zorgen dat het bij Hermes Trismegistos werd ingeweven. Dat doorgeven van Zarathustra’s astrale lichaam aan de volksgeest van Egypte kon de aartsengel van Perzië uitsluitend doen door bemiddeling van een archaï, namelijk op het moment waarop die archaï de Perzische cultuurperiode deed overgaan in de Egyptische.
Gespiegeld in het Christusleven van het begin van onze jaartelling zullen we deze gebeurtenis, die toen nog op individueel niveau plaatsvond, op volksniveau terugvinden bij de overgang van de vijfde naar de zesde cultuurperiode. De astraallichamen die in de tijd van Zarathustra en Hermes nog een individuele ontwikkeling moesten doormaken, zullen ten tijde van de zesde Amerikaanse cultuurperiode zodanig gelouterd zijn, dat de verzameling daarvan kan dienen als basis voor de geestzelfontwikkeling.

In dit licht bezien is niets van wat Rudolf Steiner over de zesde cultuurperiode heeft gezegd daarmee in tegenspraak, al zou dat op het eerste gezicht en bij oppervlakkige lezing van Steiners teksten wellicht zo kunnen schijnen. In 1975 verscheen in Stuttgart in de reeks Beiträge zur Orientierung in den Zeitfragen een bundeling citaten onder de titel Rudolf Steiner über Russland. Niets wat daarin staat is in tegenspraak met bovenstaande, ook niet het navolgende fragment: `Von dieser Tatsache, daß man es im Osten von Europa mit einem differnzierten Volkselemente zu tun hat, wissen alle, welche sich seit dem 19. Jahrhundert ernsthaft mit gewissen okkulten Erkenntnissen befaßt haben. Daß in dem Slawenelemente jenes Zukunftsvölkische lebt, das weiß der Okkultist und wußte es immer. Und wenn unter den Okkultisten der Theosophischen Gesellschaft etwas anderes behauptet worden ist, zum Beispiel, daß in den Amerikanern dieses Zukunftselement für die sechste Unterrasse steckt, so beweist das nur, daß diese Okkultisten keine Okkultisten waren oder sind, onder daß sie anderes erreichen wollen als dasjenige, was in den Tatsachen vorgesehen ist'. Inderdaad, het toekomstelement voor de zesde cultuurperiode wordt levend gehouden door de Russische volksgeest en door hem neergestraald op het Russische volk. Het is het Russische volk dat aan de basis staat van de zesde na-Atlantische cultuurperiode, die echter wel een Amerikaanse zal zijn. En dit wereldhistorisch gegeven zou zonder de uitwisseling van geestelijke lichamen volgens de wetten van de spirituele economie niet mogelijk zijn.