Translate

zaterdag 19 februari 2011

Stigmata in het licht van de antroposofie Rob Steinbuch


1
Stigmata in het licht van de antroposofie
Rob Steinbuch
Mache dich, mein Herze, rein,
Ich will Jesum selbst begraben.
Denn er soll nunmehr in mir
Für und für
Seine süsse Ruhe haben.
Welt, geh aus, lass Jesum ein!
Uit de Mattheus Passion van Johann Sebastian Bach, 1727.
Verantwoording
Judith von Halle werd in 1972 in Berlijn geboren. Zij studeerde architectuur en heeft ook als
architecte gewerkt. Reeds als kind was zij sterk met Christus verbonden. In 1997 maakte zij
kennis met de antroposofie. Zij ging part-time werken op het Bureau van de Antroposofische
Vereniging in Berlijn en van 2001 tot 2003 hield zij voordrachten in het Rudolf Steiner Haus
in Berlijn over het esoterisch jodendom en over de Apocalypse van Johannes.
In de Goede Week van 2004 trad bij haar stigmatavorming op en vanaf die tijd kan zij alleen
water gebruiken. Zij houdt voordrachten en schrijft boeken.
In juni 2010 hield zij voor het eerst voordrachten in Nederland (lit.1).
Omdat bleek dat er aan haar Duitse boeken in Nederland nauwelijks bekendheid werd
gegeven ben ik toen begonnen met het uitgeven van de zg. Infobrieven over haar publicaties.
Bij gesprekken die daarop volgden bleek dat er in ons land weinig bekend was over hetgeen
Rudolf Steiner over de christelijke scholingsweg – met stigmatavorming in het verlengde
daarvan – heeft gezegd.
In dit katern wordt daarom ingegaan op de vraag hoe deze stigmatisatie vanuit de antroposofie
kan worden gezien. Hoe kan men dit gebeuren plaatsen binnen bepaalde ontwikkelingen in de
antroposofische gemeenschap? Hoe past dit in het kader van ontwikkelingen die op
wereldschaal kunnen worden waargenomen?
Dit katern is ook in digitale vorm verkrijgbaar.
R.T.(Rob) Steinbuch, januari 2011.
Damhertlaan 129 3972 DD Driebergen
Tel. 0343-512491 Email steinb@dds.nl
2
Stigmatavorming als verschijnsel
Het mysterie van de stigmatavorming is zo oud als het christendom zelf. Stigmatisatie kan
optreden wanneer sprake is van een zeer diepe mystieke vereniging met de Christus-Jezus.
Volgens schattingen is stigmatavorming vanaf de 14e eeuw tot nu toe bij ca. 330 personen
geconstateerd. Daarvan zijn 60 personen door de katholieke kerk heilig of zalig verklaard. (lit.
2). Ook uit de tijd daarvoor zijn voorbeelden bekend.
Er kan sprake zijn van meerdere verschijnselen:
- het verschijnen van de vijf kruiswonden zoals die op het opstandingslichaam van
Jezus te zien waren; dit is de eigenlijke stigmatavorming;
- het slechts kunnen verdragen van water;
- genezing zonder medisch ingrijpen;
- lichamelijke ongeschondenheid na het overlijden.
De betreffende persoon gaat meestal functioneren als een bijzondere bron van spirituele
inspiratie, onder meer door het gesproken en/of geschreven woord.
De eerste waarbij van stigmatavorming wordt gesproken is de Apostel Paulus. Deze schrijft
in zijn brief aan de Galaten “Overigens, doe niemand mij onnodige moeite aan! Ik immers, ik
draag de littekenen van Jezus aan mijn lichaam”. Gal. (6, 17) (lit 3).
Heel bekend is de stigmatavorming bij Franciscus van Assisi (1181 – 1228). Hij ontving de
wondtekenen op 43 jarige leeftijd, in 1224, op de berg La Verna.
Catharina Benincasa, beter bekend als Catharina van Siena, leefde van 1347 tot 1380. Als
jonge vrouw koos zij voor verbondenheid met Christus. Dit uitte zich zowel in een mystiek
leven als in hulp aan de medemens; zo verpleegde zij pestlijders – en inspireerde daarbij ook
anderen om hetzelfde te doen. Zij trad niet in het klooster en behield daardoor een grote
zelfstandigheid. Met 28 jaar (in 1375) trad stigmatavorming op. In het daaropvolgende jaar
(1376) reisde zij naar Avignon en slaagde er in om de paus vanuit zijn ballingschap naar
Rome terug te laten keren. Haar geschriften (zoals de “Dialoog”) worden beschouwd als
literaire hoogtepunten. Zij overleed op 33 jarige leeftijd.
Anna-Katharina Emmerich leefde van 1774 tot 1824. Als klein kind al had zij engelvisioenen.
Zij voelde zich voortdurend betrokken bij het leven van Jezus en bij het evangelie.
Zij was aanvankelijk te arm om de bruidschat te kunnen betalen die nodig was voor intrede in
een klooster, maar door bemiddeling van een andere vrouw kon dat in 1803 toch gebeuren. In
1812 trad bij haar de stigmatavorming op. Clemens van Brentano heeft met haar gesprekken
gevoerd en de inhoud daarvan vastgelegd in drie boeken. Zij had o.a. een visioen over de plek
– buiten Ephese – waar Maria en Johannes zouden hebben gewoond. Dit huis werd herbouwd
en is nu een groot bedevaartscentrum voor christenen en moslims (Maryam is voor veel
moslima’s een belangrijke gestalte).
Thérèse Neumann, ook bekend als “Resl von Konnersreuth” leefde van 1898 tot 1962. Zij
kwam uit een straatarme familie en werd op 20 jarige leeftijd zwaar lichamelijk gehandicapt
door een ongeval. Zij had een diepe verering voor Thérèse van Lisieux. Op de dag van de
zaligverklaring van Thérèse van Lisieux in 1923 genas haar blindheid en bij de
3
heiligverklaring in 1925 ook de verlamming. In de Goede Week van 1926 werd Resl
gestigmatiseerd. Zij heeft daarna veel lichamelijk leed gekend. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog werd zij door de nazi’s, die haar wantrouwden, in de gaten gehouden. Na de
bevrijding heeft de Amerikaanse bezettingsmacht haar veel eer bewezen. Daardoor ontstond
publieke belangstelling, waarop zij overigens niet was gesteld. Zij overleed in 1962.
Een vergelijking met Judith von Halle.
In zijn boek “Sie sehen Christus – Erlebnisberichte von der Passion und der Auferstehung
Christi – eine Konkordanz” vergelijkt Wolfgang Garvelmann o.m. de weergave van visioenen
van de gebeurtenissen ten tijde van het leven van Jezus, zoals deze afkomstig zijn van Anna-
Katharina Emmerich, Thérèse Neumann en Judith von Halle (lit. 4) .
De visie van Rudolf Steiner
Rudolf Steiner heeft in enkele van zijn voordrachten ook gesproken over de christelijke
scholingsweg, die uiteindelijk kan leiden tot stigmatisatie en de opname van het
opstandingslichaam.
Hij deed dat steeds met een diep respect.
Hij is bij mijn weten de eerste die melding maakt van de opname van het opstandingslichaam.
Hoewel hij geen mededeling doet over de verschijnselen die daarmee samenhangen, zou dit
wellicht enkele reeds eerder genoemde verschijnselen begrijpelijker kunnen maken, zoals de
onmogelijkheid van voedselopname behalve van water, de medisch onverklaarbare
genezingen en de lichamelijke ongeschondenheid na het overlijden.
Rudolf Steiner bespreekt deze christelijke scholingsweg altijd samen met de scholingsweg die
hij aanduidt met “Rozenkruizers-scholingsweg”. In dit katern wordt ook daar verder op
ingegaan.
Rudolf Steiner bouwde zijn inzichten in mysterievraagstukken stap voor stap op. Tijdens zijn
voordrachten – waarvan hij er in totaal 6000 hield – bracht hij als het ware tussentijds
“verslag” uit van de resultaten van zijn onderzoek. Daardoor kan het gebeuren dat hij over
hetzelfde onderwerp in voordrachten die hij na elkaar hield steeds weer nieuwe inzichten
inbracht. In de laatstgehouden voordracht vindt men dan de laatste stand van zijn onderzoek.
Dat is ook het geval met zijn visie op de stigmatisatie.
Hoewel hij in diverse voordrachten op dit onderwerp ingaat, heb ik drie voordrachten gekozen
voor nadere beschouwing. Het gaat om de volgende voordrachten:
De voordracht van 6 juni 1907 in München. De tekst hiervan is opgenomen in het boek
“Die Theosophie des Rosenkreuzers”, GA 99, op pag. 150 – 164. Van dit boek is geen
Nederlandse vertaling beschikbaar (lit. 5).
De voordacht van 30 mei 1908 in Hamburg. Deze maakt deel uit van een serie van twaalf
voordrachten, die gewijd zijn aan het Johannes-evangelie. De Nederlandse vertaling heet “
Het evangelie naar Johannes”, wv-c7. De tekst staat op pag. 181 – 192. De Duitse uitgave
heet “Das Johannes Evangelium”, GA 103 (lit. 6).
4
De voordracht van 14 oktober 1911 in Karlsruhe. Dit is de laatste voordracht in een reeks
van tien voordrachten, die gewijd zijn aan het wezen en de betekenis van Jezus Christus. De
Nederlandse vertaling heet “Wegen naar Christus”, wv-c2. De tekst staat op pag. 205 – 226.
De Duitse uitgave heet “Von Jesus zu Christus”, GA 131 (lit. 7).
De voordrachten vormen als het ware een drieluik, als het gaat om de vraag rond de
stigmatavorming.
In de eerstgenoemde voordracht gaat het vooral om de achtergrond van de christelijke
scholingsweg en de daarbij noodzakelijke verbondenheid met het Johannes-evangelie en de
Apocalypse. De zeven stappen in deze scholingsweg worden door Rudolf Steiner in detail
beschreven. Wanneer de vierde stap, die van de kruisiging, aan de orde is, beschrijft hij de
zgn. “bloedproef”: op de vijf plaatsen van het lichaam, waarop bij Christus de wondtekenen
aanwezig waren, verschijnen dan rode plekken en is men instaat om de stigmata te laten
verschijnen.
In de tweede voordracht wordt vooral ingegaan op de werking van de scholing op de
ontwikkeling van de mens: het gaat om “katharsis”. Bij de vierde trap wordt weer expliciet
over de vorming van de stigmata gesproken. Die vorming is niet het gevolg van een ziekte,
maar van meditatie, zegt Rudolf Steiner er nadrukkelijk bij.
De laatstgenoemde voordracht beschrijft de scholingsweg op een nog dieper niveau. Rudolf
Steiner beschrijft nu voor het eerst de opname van het opstandingslichaam, in het verlengde
van het optreden van de stigmata. Dat laatste wordt als bekend en geaccepteerd feit
beschreven.
Wanneer men deze drie voordrachten in hun samenhang beschouwt ontstaat het beeld van het
resultaat van het geesteswetenschappelijk onderzoek van Rudolf Steiner op dit gebied. De
omschrijving ervan is slechts voor één uitleg vatbaar, n.l. dat Rudolf Steiner stigmatisatie
beschouwde als een reëel feit. Hij voegt daar als nieuw inzicht de opname van het
opstandingslichaam aan toe.
Onderstaand wordt een samenvatting gegeven van die onderdelen van elke voordracht die
daarop betrekking hebben.
Uit de voordracht van 6 juni 1907.
Rudolf Steiner begint met aan te geven dat er in de huidige tijd twee gangbare wegen voor de
esoterische scholing bestaan: de christelijke en de Rozenkruizers-scholing.
De christelijke scholing is voor de huidige mens nogal zwaar, omdat het daarbij noodzakelijk
is zich zo nu en dan uit het openbare leven terug te trekken – om daarna weer des te
intensiever aan het leven deel te nemen. De Rozenkruizers-weg kan echter door iedereen
worden gegaan, ongeacht beroeps- en levenssituatie.
Voor de christelijke scholingsweg is het nodig zich intensief te verbinden met het Johannesevangelie
en met de Apocalypse. Steiner zegt: “je moet het Johannes-evangelie niet lezen, je
moet het leven”: het is een boek om te mediteren.
5
Rudolf Steiner noemt als basisvoorwaarde een diep, levend geloof in de Christus-Jezus als
historische gestalte, waarin de Christusgeest is ingedaald. Bij de Rozenkruizers-weg is deze
voorwaarde minder van belang.
Verder moeten de eerste zinnen uit het Johannes-evangelie, die over de Logos gaan, als
werkelijkheid worden beleefd.
De christelijke scholingsweg kost veel tijd, omdat het een proces is dat stap voor stap
verloopt. Daarbij moet men deze stappen doorleven. Dat moet iedere dag gebeuren. Dan
ontstaan de krachten die nodig zijn om deze scholingsweg ook te volbrengen.
De christelijke weg is meer een innerlijke weg, terwijl bij de Rozenkruizers-weg de
benodigde gevoelens opgewekt worden door indrukken vanuit de buitenwereld.
De christelijke scholingsweg verloopt in zeven trappen:
1. De voetwassing.
2. De geseling.
3. De doornenkroning.
4. De kruisiging.
5. De mystieke dood.
6. De graflegging en opstanding.
7. De hemelvaart.
De scholingsweg begint met de voetwassing. Dit vraagt om de beleving van het dertiende
hoofdstuk van het Johannes-evangelie. Daarbij ontstaat een grondhouding van een diepe
dankbaarheid ten aanzien van alles wat wij om ons heen zien: aarde, planten, dieren en
mensen: wij danken ons bestaan aan hun bestaan. Daarom knielt men neer voor al datgene
wat er om ons heen is. Daarbij groeit er een uiterlijke ervaring alsof de eigen voeten met
water omspoeld worden. Daarnaast ziet men zichzelf in een innerlijk visioen als de Christus-
Jezus die de voeten van Zijn leerlingen wast.
De ervaring van de geseling ontstaat wanneer men probeert om het verdriet en de tegenslagen
die men heeft te zien als beproevingen, die men ondergaat om er krachtiger van te worden:
probeer rechtop te blijven! Dit uit zich in een geselingservaring, eerst als droom, en
vervolgens als visioen.
Bij de volgende stap, die van de doornenkroning, gaat het om het verwerken van de ervaring
dat de diepste innerlijke overtuiging, de geestelijke kern van het bestaan, overgoten wordt met
spot en hoon. Daarbij moet men proberen om ook hierbij “overeind” te blijven. Dan komt er
een moment dat men zichzelf in een innerlijk beeld ervaart als belast met een doornenkroon.
Er ontstaat een gewaarwording van een van buiten optredende hoofdpijn.
De vierde stap is die van de kruisiging. Daarbij moet er een innerlijke ommekeer
plaatsvinden. Normaal gesproken ervaren wij ons lichaam als de drager van ons “ik”, van
onszelf. Maar bij deze innerlijke scholing gaat men dit eigen lichaam ervaren als een vreemd
voorwerp, een soort “tafel”, die men door de wereld draagt, deur in, deur uit. Vervolgens
ontstaat een verschijnsel dat Rudolf Steiner aanduidt als de “bloedproef”. Op de vijf plaatsen
van het lichaam waarop bij Christus de wondtekenen aanwezig waren kunnen uit rode
plekken overeenkomstige verschijnselen optreden. Er ontstaat daarbij een beleving alsof men
zelf gekruisigd is.
De vijfde stap duidt Rudolf Steiner aan als “mystieke dood”. Men ervaart zichzelf meer en
meer als deel uitmakend van de gehele wereld. Dan ontstaat rondom de mens een diepe
6
duisternis, alsof er een voorhangsel om hem heen wordt gevormd dat zich verder verdicht.
Daarbij leert men alle leed en verdriet, en alle boosaardigheid en alle onheil dat er bestaat,
kennen. Het is de beleving van de afdaling in de hel. Dan treedt iets op dat lijkt op het
scheuren van de voorhang en blikt de mens in de geestelijke wereld; men noemt dit ook “het
scheuren van de voorhang”.
De zesde stap is die van de “graflegging en de opstanding”. Daarbij ontstaat een beleving
van volledige éénwording met de hele schepping; men voelt zich als het ware in de aarde
“begraven”. Daaruit ontstaat noodzakelijkerwijze echter een nieuw leven, waarin men zich
verenigd voelt met de diepste ziel van de planeet, met de Christus-ziel zelf, die de woorden
spreekt: “Diegenen die Mijn brood eten, die treden Mij met voeten”.
De zevende trap, die van de “hemelvaart”, laat zich niet beschrijven. Men moet dan over een
ziel beschikken die in staat is om zonder de fysieke hersenen te denken.
Het doorlopen van deze stappen vraagt om uiterste deemoed.
Uiteindelijk leidt deze christelijke inwijdingsweg tot een beleving van de opstanding in de
geestelijke wereld.
Dit alles komt maar bij enkele personen voor.
Uit de voordracht van 30 mei 1908.
Deze voordracht sluit nauw aan bij de voordracht van 6 juni 1907.
Rudolf Steiner bespreekt ook in deze voordracht de zeven trappen in detail. Hij gebruikt
daarbij vaak dezelfde woorden als tijdens zijn voordracht van 6 juni 1907.
Bij de vierde trap – die van de kruisiging – wordt duidelijk gesproken over het optreden van
de stigmata. De plaatsen worden met name genoemd: de voeten, de handen en de
rechterzijde. Daarbij treedt het visioen van de kruisiging zelf op.
Rudolf Steiner zegt daarbij dat het optreden van de stigmata een gevolg is van de meditatie,
en niet van een ziekte.
Vervolgens bespreekt hij de vijfde trede, die hij ook nu aanduidt als “mystieke dood”. Daarbij
beleeft men ook alles wat in de menselijke ziel als boosaardigs aanwezig is.
Bij de zesde trede, de “graflegging en opstanding” ontstaat er een ervaring alsof de mens zich
met het gehele lichaam met de hele aarde had verenigd: “Zijn leven had zich verwijd tot het
leven van de planeet”.
De belevingen van de zevende trap, de “hemelvaart” zijn niet in woorden te beschrijven,
omdat de taal gebruik moet maken van duidingen van het fysieke, terwijl hier sprake is van
een volledige opneming in de geestelijke wereld.
Rudolf Steiner wijst er ook op dat de verwerking van de hevige indrukken die overdag
worden opgedaan ook ’s nachts gebeurt. Dan dringen de ervaringen diep in de mens door.
Op 31 mei hield Rudolf Steiner een voordracht die volgde op de bovengenoemde voordracht.
7
Hij komt dan nog terug op hetgeen hij over de christelijke scholingsweg op 30 mei had
gezegd. Hij wijst dan op het belang om zich tijdens deze scholingsweg intens met het
Johannes-evangelie te verbinden.
Hij gaat uitvoerig in op het doel van deze scholing. Het gaat vooral ook om “katharsis”,
ofwel loutering of zuivering.
Men kan zich voorstellen dat de ziel “schoon” moet zijn, voordat de mystieke vereniging met
Christus-Jezus tot stand kan komen.
Uit de voordracht van 14 oktober 1911.
Deze voordracht is de laatste van een serie van tien voordrachten. Deze serie zou men kunnen
beschouwen als een geheel waarin Rudolf Steiner de kern van zijn christologie samenvat.
In deze tiende, en dus laatste, voordracht sluit Rudolf Steiner aan bij wat hij eerder over de
christelijke scholingsweg heeft gezegd.
Hij verwijst allereerst naar hetgeen hij in vroegere voordrachten over de zeven stappen van de
christelijke scholingsweg heeft beschreven.
Daarbij worden de trappen van de voetwassing en de geseling uitvoerig beschreven. De
doornenkroning wordt alleen genoemd en voor de overige vier trappen verwijst hij naar
eerdere voordrachten.
Hij wijst er daarbij op, dat door de intensiteit van de gevoelens de gewaarwordingen en
indrukken zich metterdaad tot in het lichamelijke manifesteren. Ook nu noemt hij daarbij met
name de stigmata.
Maar wanneer dat gebeurt wordt tegelijk gewerkt aan de voorbereiding van het opnemen van
het opstandingslichaam.
Rudolf Steiner zegt daarbij dat het hem nu voor de eerste keer mogelijk is om te spreken over
het ontvangen door de mens van dit opstandingslichaam – zoals dat bij het mysterie van
Golgotha uit het graf is opgestaan.
In voordrachten die hij in het kader van deze serie enkele dagen eerder heeft gehouden, had
Rudolf Steiner al een aantal duidingen gegeven over de verschijnselen die samengaan met de
opname van het opstandingslichaam. Hoewel hij dat niet nadrukkelijk stelt kan men uit zijn
woorden toch min of meer opmaken dat ook het uitsluitend kunnen verdragen van water
hiermee zou kunnen samenhangen.
Uit de tekst van de voordracht van 14 oktober 1911 krijg ik zelf de indruk dat het gaat om een
ontwikkeling van een (zeer) hoge orde.
Wat men uiterlijk waarneemt zou men – met een traditioneel christelijke term – kunnen
duiden als “een teken van Zijn aanwezigheid”. Maar het gaat hier m.i. om meer, om een
mysterie dat samenhangt met de diepste levensvragen van ons bestaan.
De Rozenkruizers-scholingsweg.
In alle drie bovengenoemde voordrachten noemt Rudolf Steiner naast de christelijke
scholingsweg steeds de zgn. Rozenkruizers-scholingsweg. Wat wordt hiermee bedoeld?
8
In grote lijnen gaat het om een sterk geïndividualiseerde scholingsweg, waarbij “de weg naar
binnen” en “de weg naar buiten” – de termen zijn van Dag Hammarskjøld – beiden een rol
spelen en nauw met elkaar zijn verweven.
De christelijke scholingsweg is uiteraard vooral een “weg naar binnen”. Hoewel ook die weg
open staat voor iedereen en vele mensen elementen daaruit ook zullen gebruiken, is voor de
allermeesten van ons de meer algemene en met onze levenspraktijk verbonden Rozenkruizersscholingsweg
het meest aangewezen.
In de voordracht van 14 oktober 1911 wordt door Rudolf Steiner van deze scholingsweg zelfs
een zeer brede omschrijving gegeven: n.l. “alle soorten van inwijding die een mens
tegenwoordig kan doormaken” (lit. 7, pag. 210).
De naam “Rozenkruizers” is ontleend aan Christian Rosenkreutz die in de 15e eeuw zou
hebben geleefd. Hij was drager van een esoterische christelijke stroming. Belangrijk is het
ontwikkelen van een bewustzijn “burger te zijn van twee werelden”. Dat sluit aan bij het
hedendaagse levensgevoel van veel mensen.
De Rozenkruizers-scholingsweg is dus in oorsprong christelijk. De (zeer oude)
Rozenkruizers-spreuk luidt dan ook:
Ex Deo Nascimur
In Christo Morimur
Per Spiritum Sanctum Reviviscimus.
Toch verruimt Rudolf Steiner ook hier het blikveld nadrukkelijk in de richting van het
algemeen menselijke. De verbinding met de Christus kan ook impliciet aanwezig zijn.
Er is geen relatie met de ook in Nederland bestaande organisaties die de naam
“Rozenkruizers” dragen.
Nawoord
Sinds de jongste eeuwwisseling is er binnen de antroposofische vereniging een vernieuwde,
sterke aandacht ontstaan voor de christologische grondslagen van het werk van Rudolf
Steiner. In de afgelopen jaren zijn hierover in Dornach speciale conferenties gehouden en dit
is nu ook in Nederland in gang gezet; de eerste keer was dat op 13 november 2010.
Deze ontwikkeling kan mijns inziens niet los worden gezien van processen die in onze
samenleving in de afgelopen decennia op gang zijn gekomen.
Wij hebben in de loop van de twintigste eeuw te maken gehad met het proces van
secularisering. Maar tegen het einde van de vorige eeuw kwam er een tegenbeweging op
gang.
Men spreekt in dat verband ook wel van de-secularisering. Dat betekent niet dat de klok wordt
teruggedraaid. Er ontstaan nieuwe impulsen. “Religie” wordt deels vervangen door
“spiritualiteit”. Er is meer aandacht voor meditatie en gebed. Mystiek is “in”.
Geloofsgemeenschappen richten zich meer op de spirituele behoefte en noden van mensen.
De kerk wordt tot “herberg”, wie er wat te zoeken denkt te hebben is er welkom. Iedere stad
kent haar “city-pastoraat”.
9
De bijbel wordt niet meer historisch-kritisch geanalyseerd, zoals de moderne theologie placht
te doen, maar wordt meditatief benaderd. Vaak vanuit de praktijk. Er ontstaat daarbij een
nieuwe beleving van Christus. In de huidige theologie zegt men wel “Christus wil in iedere
mens ontmoet worden” (lit. 8) .
Wellicht mogen wij de gebeurtenissen die in de Goede Week van 2004 in Berlijn hebben
plaats gevonden ook in dit kader beschouwen.
Literatuur
1. Zie het verslag in het september nummer van Motief, op pagina 31.
2. The New Encyclopædia Brittannica, 15th edition, 1987, vol. 11, pag. 269.
3. Het Nieuwe Testament, vertaling H.A.P.J. Ogilvie, 1987, uitg. Christofoor, pag. 329.
4. Wolfgang Garvelmann, „Sie sehen Christus“ Auferstehungsberichte von der Passion und
der Auferstehung Christi, 2007, uitg. Verlag für Anthroposophie, Dornach.
5. Rudolf Steiner, „Die Theosophie des Rosenkreuzers“ GA 99, uitg. 1962.
6. Rudolf Steiner, “Het evangelie naar Johannes“, esoterische achtergronden, wv-c7. (GA
103).
7. Rudolf Steiner, “Wegen naar Christus”, wv-c2, (GA 131).
8. Prof. dr. Henk de Roest in Handelingen, Tijdschrift voor praktische theologie, 2010/1, pag.
63. Dit nummer is gewijd aan de pastorale zorg voor daklozen.
Publicaties van Judith von Halle
„Und wäre Er nicht auferstanden …“ Die Christus-Stationen auf dem Wege zum geistigen
Menschen, met bijdragen van Peter Tradowsky, 3e druk 2009.
„Das Vaterunser“ Das lebendige Wort Gottes, 2e druk 2007, in het Nederlands vertaald
„Von den Geheimnissen des Kreuzweges und des Gralblutes“, 2e druk 2008.
„Das Abendmahl“ 2e druk 2008, in het Nederlands vertaald.
„Von Krankheiten und Heilungen“, 2007.
„Der Abstieg in den Erdenschichten““ , 2e druk 2009.
„Vom Mysterium des Lazarus und der drei Johannes“, Johannes der Taufer - Johannes der
Evangelist – Johannes Zebedäus, 2009.
10
„Vom Leben in der Zeitenwende“ und seinen spirituellen Hintergrunden, 2009.
„Der Weihnachtsgedanke der Isis-Horus-Mythe“ Von monotheistischen Urverständnis der
ägyptischen Mysterien, 2009.
„Das Christliche aus dem Holze herausgeschlagen…“, Rudolf Steiner, Edith Maryon und die
Christus-Plastik, 2e druk 2008.
„Die Holzplastik des Goetheanum“, Der Menschheitsrepräsentant zwischen Luzifer und
Ahriman, door Judith von Halle en John Wilkes, 2008.
„Die Demenzerkrankung“, 2010.
„Die Christus-Begegnung der Gegenwart und der Geist des Goetheanum“, 2010.
„Krise und Chance“, Die Freie Hochschule und ihre Bedeutung für das Karma der
Anthroposophischen Gesellschaft, 2010.
„Joseph von Arimathea und der Weg des heiligen Gral“, verwacht februari 2011.
De Duitse boeken worden uitgegeven door het Verlag für Anthroposophie in Dornach, de
Nederlandse vertalingen door Uitgeverij Christofoor in Zeist.