Translate

woensdag 1 oktober 1997

De werking van Christus in onze Apocalyptische tijd - Jesaiah Ben-Aharon



Driebergen, oktober 1997
De werking van Christus in onze Apocalyptische tijd

Jesaiah Ben-Aharon


We hebben vandaag een opmerkelijk tijdsperspectief mee kunnen beleven bij de uitwisseling van ervaringen tussen de verschillende generaties uit de 20e eeuw, een groots tijdspanorama. Dit bezorgde ons direct een imaginatief tijdsbeeld van de 20e eeuw. Mij rest nog slechts hier een paar opmerkingen aan toe te voegen en hier en daar een paar dingen te verduidelijken, waarbij ik mij zal beperken tot de bijdragen van de groepsvertegenwoordigers.
Staat u mij ook toe iets te zeggen over de taalsituatie. Ik moest hier kiezen tussen de ziel en de geest, tussen het Duitse Ik en de Engelse bewustzijnsziel en ik heb besloten over de ziel te spreken in de taal van de bewustzijnsziel, het Engels dus. Het gaat hier niet alleen maar om de onbeduidende vraag in welke taal ik mij het best kan uitdrukken; het heeft een diepere relatie tot ons thema. Het hele congres is steeds aan het worstelen met deze taalkwestie en dat is ook een facet van de 20e eeuw. Wij zijn nog steeds aan het worstelen om een taal te vinden waarin de ziel zich tot de geest kan wenden en een taal van de geest die zich tot de ziel kan richten. De ziel kan nog niet tot de geest spreken en de geest heeft nog niet geleerd de ziel op de juiste manier te benaderen. Zelfs ook hier zijn we dus in tweeën gespleten. Dat gebeurt ook op geografisch en politiek niveau en dat heeft gevolgen voor de hele wereldorganisatie, de hele wereldkaart. En de vraag van de West Europese Engelstalige en de Midden Europese Duitstalige volken en verder tot helemaal in het Oosten is ook van groot belang; het is een cruciale vraag voor de toekomst.
Ik ben van plan eerst een algemeen overzicht van de 20e eeuw ontwikkelen om daarna te laten zien wat dit betekent voor de bewustzijnsontwikkeling op de aarde in deze tijd. Daarna wil ik kort iets zeggen over de wereldwijde verandering van de menselijke constitutie die in de 20e eeuw heeft plaatsgevonden en ook nog iets over de fundamentele uitgangspunten voor het psychotherapeutisch werk. Als er dan nog tijd over is kunnen nog de praktische aspecten van dit beeld aan bod komen.


De lijn die ik hier op het bord teken (zie fig. 1 hierboven) drukt de tijdgeest van de 20e eeuw uit, een aspect van de ontwikkeling van deze tijdgeest in de 20e eeuw. Hier hebben we duidelijk te maken met een paradox. Voor vele aspecten van het leven is het paradoxale gelegen in het feit, dat na het einde van het Kali Yuga, het duistere tijdperk, en aan het begin van het nieuwe “lichte tijdperk”de lijn, die betrekking heeft op de culturele en sociale ontwikkeling naar een veel lager niveau zakt dan tijdens het Kali Yuga. Het Kali Yuga, zoals het wordt genoemd betekende in werkelijkheid méér licht, er waren veel meer waarden vanuit het verleden voor de beschaving, het culturele en sociale leven van de mensheid dan later, tijdens de eerste jaren van het “lichte tijdperk”. Dit heeft betrekking op de beschaving over de hele breedte en niet op individuele mensen. Deze paradoxale lijn van het begin van de eerst eeuw van het nieuwe “lichte tijdperk” komt dan later weer omhoog uit de afgrond en ik heb deze lijn onderbroken getekend om te laten zien dat de weg omhoog veel minder duidelijk is en helemaal niet zo zeker als de neerwaartse weg. De neerwaartse lijn in de afgrond is een feitelijke wereldgebeurtenis, die heeft zich al werkelijk voorgedaan. Wij bevinden ons hier ergens. De weg terug omhoog is een mogelijkheid, is iets wat nog niet gebeurd is, misschien wel iets dat in de toekomst helemaal niet zal gebeuren in deze vorm.Staat u mij toe om deze tekening als volgt te interpreteren. De gebeurtenissen die ertoe leidden dat de mensheid in de afgrond zonk kunnen natuurlijk op vele manieren aangetoond worden. Wat ik hierover zal zeggen is, vanwege de beperkte tijd, slechts een van de vele benaderingsmogelijkheden. Maar ik hoop dat het toch helemaal duidelijk wordt waar het om gaat. Ik denk dat we in een tijd leven waarin we de dingen bij hun naam moeten noemen, dat we over de realiteiten van de 20e eeuw veel duidelijker moeten spreken dan we tot nu toe gewend zijn geweest, want anders zullen we niet voorbereid zijn voor de 21e eeuw. Het doet mij dan ook genoegen dat ik hier de spirituele, menselijke en sociale ervaringen van deze tijd kan beschrijven met begrippen die uit de antroposofie komen. Deze keuze is niet willekeurig, maar het resultaat van een innerlijke worsteling, die onderdeel uitmaakt van de antroposofische, de menselijke ervaringen van deze tijd. Antroposofische begrippen zijn niet zo maar zonder meer te projecteren op de gebeurtenissen van de 20e eeuw, want wat er tot het jaar 1933 gebeurd is in de wereld was hier natuurlijk al voorbereid, terwijl wij voor wat er in het tweede derde deel van de 20e eeuw, dus van 1933 tot 1966 gebeurd is, nog geen antroposofische begrippen hebben die hier mee overeenstemmen. De woorden en begrippen uit de antroposofie, de onderzoeksresultaten die Rudolf Steiner ons heeft meegedeeld lopen maar tot het jaar 1925. Dus kunnen alleen de verschijnselen van die tijd bij hun naam genoemd worden.Over de toekomst konden in die tijd alleen aanduidingen gegeven worden, en aanduidingen zijn iets anders dan gebeurtenissen die reeds gepasseerd zijn. Wanneer we aandachtig bestuderen hoe Rudolf Steiner over toekomstige gebeurtenissen heeft gesproken, zult u merken dat hij het altijd over mogelijkheden had. Hij zegt dat de ontwikkeling van het Ik in het tijdperk van de bewustzijnsziel  afhankelijk is van de menselijke vrijheid. Wanneer je het dan over de toekomst hebt kun je alleen maar zeggen dat het zo of zo zou kunnen zijn, maar dat deze ontwikkeling afhangt van de vrije besluiten van de mensheid. Rudolf Steiner sprak duidelijk anders over toekomstige mogelijkheden dan over dingen die al gebeurd waren. Over het verleden, dat al werkelijkheid was geworden, sprak hij altijd op een directe manier, de dingen vanuit verschillende invalshoeken karakteriserend. Wanneer we vanuit het heden terugkijken op de 20e eeuw beschikken we over de aanwijzingen van Rudolf Steiner die het dan nog over de toekomst heeft, maar gelijktijdig hebben we nu de vrijheid door de kennis van de gebeurtenissen, die intussen tot het verleden behoren. Vanuit deze kennis moeten we de dingen bij hun naam noemen. En we moeten zelf, vanuit onze eigen innerlijke autoriteit en ervaring, achter onze oordelen staan. We kunnen ons niet meer verbergen achter de oordelen van Rudolf Steiner. Wanneer wij ons onzeker voelen ten opzichte van onze eigen ervaringen of wanneer we deze ervaringen niet vol tot bewustzijn kunnen brengen, zullen we in ons vermogen tot oordelen ook onzeker zijn wanneer wij terugkijken naar de afgelopen eeuw. Ik bedoel hier het vermogen om zo te kunnen oordelen dat daardoor de gebeurtenissen van onze tijd in fundamentele antroposofische begrippen worden vervat. Deze onzekerheid is natuurlijk niet van intellectuele aard. Zij heeft betrekking op het hart van de mens. Het is een morele vraag van de ziel, een psychotherapeutische vraag, die van eminent belang is voor de afgelopen eeuw.De menselijke ziel, het menselijke Ik van deze tijd is onzeker geworden over zijn eigen bestaan. Want het heeft iets ervaren – en hier komen we bij de centrale gebeurtenis van de 20e eeuw, bij deze diepe afgrond – dat nooit eerder in de menselijke ontwikkeling mogelijk is geweest. Staat u mij toe dit in eenvoudige bewoordingen duidelijk te maken. Ik ga hier niet al te antroposofische over doen, maar wanneer u de relevante antroposofische literatuur hierop naslaat zult u natuurlijk vele mogelijke verklaringen vinden, maar daar hoeven we hier nu niet verder op in te gaan.Wat er in deze tijd gebeurde is een totale verandering van de menselijke Ik-ontwikkeling. We kunnen het menselijk Ik hier (figuur 1) markeren, laten we zeggen de menselijke constitutie. Hier hebben we de afgrond en in de afgrond hebben we het fysieke lichaam, het etherlichaam, het astraal lichaam en het ik van de mensen. Wanneer we de afgrondervaring beschouwen moeten we zeggen dat er een volledige verandering, een metamorfose van de Ik-ontwikkeling, van de evolutie van het Ik heeft plaatsgevonden. Dat gebeurde op zodanige wijze dat het volgende mogelijk werd. Ten eerste is het nu mogelijk dan de mens zijn Ik volledig kan verliezen. Het fysieke, ether en astraal lichaam houden het Ik niet meer stevig geïncarneerd. Dit is eenvoudigweg het gevolg van het feit dat de mensheid aan haar stervensproces is begonnen. De mensheid is fysiek aan het sterven. Het begin hiervan viel samen met het einde van het Kali Yuga en het is zelfs nog verder terug te voeren naar het begin van het tijdperk van de bewustzijnsziel (vert. begin 15e eeuw) en zeker ook naar het Mysterie van Golgotha. De mensheid is aan het sterven of, zoals we dat gewoonlijk ook uitdrukken, de mensheid gaat gezamenlijk over de drempel. Wanneer we sterven, beginnen de wezensdelen zich van elkaar los te maken. Wanneer we ouder worden maakt eerst het etherlichaam zich geleidelijk los van het fysieke lichaam. Dat gebeurt nu heel intensief met de gehele mensheid. Volgens Rudolf Steiner is er nu (vert. 1997) al tweederde van de tijd verstreken waarin het losmakingsproces tussen etherlichaam en fysieke lichaam plaatsvindt. Hij sprak over 300 jaar. In zijn tijd had de scheiding tussen het fysieke en etherische bij het hoofd al plaatsgevonden. 300 jaar is maar kort.  Dit zijn de eerste twee eeuwen van het Michael-tijdperk tot in het begin  van de 21e eeuw. Over honderd jaar zal het etherlichaam volledig vrij gekomen zijn van het hart van de mens. We kunnen dus zeggen dat het menselijk Ik dan etherisch niet meer aan het fysieke lichaam gebonden is en ook is het dan astraal niet meer aan het fysieke lichaam gebonden. Het menselijk Ik is dan vrij, vrij van de krachten die het op natuurlijke manier in zijn incarnatie houden. “Op natuurlijke manier” bedoel ik hier in de goede zin van de evolutie.De goede krachten zijn vanaf het begin van de aarde-evolutie actief geweest met het scheppen van de mens als compositie: het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astraal lichaam om dan de goddelijke vonk in de mens, het Ik, eraan toe te voegen. Deze activiteit is vanaf het midden van de 20e eeuw gestopt, hoewel het een langdurig proces is geweest voordat dit punt werd bereikt. Maar, zoals Rudolf Steiner altijd gezegd heeft, nu behoren deze activiteiten tot het verleden, zij zijn niet meer van belang en zullen verdwijnen, met 1950 als het absolute eindpunt. Dit markeert het einde van het verleden. Het verleden valt in de afgrond en gaat te gronde. Goddelijke leiding via het bloed, via de erfelijkheid, door normen, door begrippen, door godsdienstige waarden, door religies – dit alles valt in de afgrond. Alles wat het menselijk Ik op een menselijk niveau houdt, zelfs het menselijk niveau van het Kali Yuga, dat nu heel menselijk lijkt, wordt vernietigd in de afgrond. De 5000 jaar van het Kali Yuga lijken nu heel menselijk te zijn geweest omdat daarna het niveau verder daalt. Dit komt omdat in het Kali Yuga, ook wel het duistere tijdperk genoemd, de menselijke ontwikkeling misschien wel niet meer door directe goddelijke inspiratie werd geleid, maar wel nog door een goddelijke spirituele traditie werd gedragen. En dat duurde tot het moment dat de totale ommekeer kwam in onze tijd en het verleden zijn einde vond. Het menselijke Ik is nu dus vrij zich wel of niet te incarneren maar staat nu ook bloot aan de krachten die zijn ingebed in onze beschaving.Om de spirituele gebeurtenis van de 20e eeuw te leren begrijpen, moeten wij die diep in onze lege harten opnemen, in de vrije ruimte die zich binnen onze morele geestelijke religieuze vrijheid bevindt. Het gaat erom deze ruimte wijd te openen want, zoals ik het tegenover onze Nederlandse vrienden vorig jaar heb beschreven, dit openen van het hart is een feit in de mensheidsontwikkeling. Dit openhouden betekent, dat men in het geestelijke en ook in het sociale leven de vrijheid heeft, een begin te maken met de incarnatie van de ware hogere Ik-natuur van de mensheid. Het oude, traditionele Ik dat van het bloed afhankelijk was is vernietigd. Het bestaat niet meer. Het bloed dat dit Ik droeg is vernietigd; het is er niet meer, noch voor de mensheid als geheel, noch voor de individuele mens. Voor de mensheid als geheel is dit niet meer de dragende kracht van het goddelijke spirituele Ik, van het evenbeeld van God, dat in het menselijke bloed gedragen wordt. Het moet nu tot incarnatie, incorporatie of individuatie gebracht worden in volledige vrijheid door het samenwerken van mensen in een vrij cultureel, sociaal en economisch leven.Bij het zoeken naar een kennisbegrip voor de gebeurtenis van de 20e eeuw moeten we dus zeggen, dat de hele menselijke samenhang van de wezensdelen een totale transformatie heeft ondergaan, waarbij ieder wezensdeel zich van het andere heeft afgezonderd. Ik kan hier niet op de details ingaan, maar het fysieke lichaam werd volledig omgevormd; dat gebeurde natuurlijk ook met het etherlichaam en het astraal lichaam en het belangrijkste is, dat het Ik zijn middelpunt in het menselijke hart verloren heeft. Dit is nu vrij, en wanneer het hartsysteem vrij is betekent dat natuurlijk dat de totale samenhang van de wezendelen van de mens in disharmonie is geraakt. Het hartsysteem brengt de lagere natuur in de mens in evenwicht met zijn hogere natuur, zowel fysiek, etherisch, astraal als op het Ik-niveau. Tot nu toe werd dit evenwicht onbewust bewaard. Dat is nu niet meer het geval. Het evenwicht bestaat niet meer. De samenhang van de menselijke wezendelen valt uit elkaar. Hiermee zijn belangrijke aspecten verbonden zowel met betrekking tot het fysieke lichaam als tot  de wezendelen van de ziel. Ik kan hier niet op al deze aspecten ingaan en zal mij daarom tot het Ik, tot het zelf, tot het Ik-probleem beperken.Toen het  Ik de andere wezensdelen verliet, dus in dit tijdperk excarneerde, werd dit gebeuren door boze machten aangegrepen. Het boze kwam daarmee ook in een positie om een nieuwe stap in de evolutie te zetten. Het kon binnengaan in de vrije ruimte die in het menselijke hart was ontstaan, waar het ik zich  niet langer meer ophield. Wanneer ik de macht van het boze in deze tekening (blz. 1) aanbreng komt dat van beneden uit naar boven. Wij spreken van de incarnatie van het boze, maar dat is eigenlijk niet juist uitgedrukt, want incarnatie heeft altijd betrekking op iets dan van boven naar beneden komt. Laten we het de individuatie of de individualisering van het boze noemen. Het komt hier vandaan, van beneden naar omhoog. En in de lege ruimte van het centrum van het menselijk hart kan het nu zoiets worden als een omgekeerd Ik, cognitief, meer praktisch – een omgekeerd Ik. Wij zijn de eerste menselijke generaties, die de individualisering van het omgekeerde Ik hebben ervaren. Hier zijn in de geesteswetenschap verschillende uitdrukkingen voor. Waar het gaat om het individuele Ik, dat in verzoeking komt heeft men het de Asura’s genoemd. Waar hetzelfde principe het Ik van de mensheid aanvalt noemde men het Sorat, de Zonnedemoon, het anti-Ik principe in het heelal, de anti-christ, het beest. Het tweevoudige beest. Het is moeilijk hiervoor begrippen te vinden. Het probleem dat ik al naar voren heb gebracht, is immers dat wij een gebeuren onder woorden moeten brengen waarvoor eigenlijk nog geen begrippen bestaan. Wanneer ik zou zeggen dat deze boze geest, het anti-Ik mens is geworden dan zou dat juist zijn. Zo zou ik het natuurlijk kunnen zeggen. Maar dat zou een geweldige paradox zijn. Want hier is sprake van een volledig omkering. In plaats van de mens hebben we hier de basis voor een hele menselijke existentie. En hele menselijke, niet-menselijke, ondermenselijke, antimenselijke mensheid, die dit als een beschavingsprincipe zal dragen op alle gebieden van het leven steeds verder naar de toekomst toe. De hele wetenschap van het niet-menselijke treedt hier naar voren. Een tijdlang zullen zij nog in fysieke lichamen verblijven die lijken op die van een mens. Maar in de toekomst zullen deze fysieke lichamen niet meer de menselijke vorm hebben die wij nu kennen. De individualisering van het boze is hier ingetreden.Dit moeten we niet als iets beschouwen dat de mensheid als geheel, of slechts bepaalde menselijke individuen overkomt. We moeten ons realiseren dat dit in iedere menselijke individualiteit gebeurt. Het is eenvoudigweg onmogelijk om in deze eeuw geboren te worden zonder een exemplaar, een kopie van dit anti-Ik in het eigen wezen te hebben. Een van de belangrijkste taken voor de huidige mensheid zal daarbij zijn in het innerlijk een spiritueel onderzoek te doen naar een geest in de mens, die niet zijn luciferische of ahrimanische dubbelganger is, maar zijn asurische dubbelganger. Deze uitdrukking is natuurlijk misleidend, want het gaat hier niet om de dubbelganger; over de dubbelganger kunnen we het alleen hebben als die gerelateerd is aan een van andere de wezensdelen. We kunnen een dubbelganger van het fysiek-etherische lichaam hebben; dan hebben we het over de ahrimanische dubbelganger. De dubbelganger van het astrale lichaam noemen we de luciferische dubbelganger. Maar hoewel het mogelijk en acceptabel is om van een dubbelganger van het Ik te spreken, moeten we daarbij wel bedenken dat het hier wel om het Ik gaat en niet een van de andere drie wezensdelen. De dubbelganger van het Ik is een kracht die vooral probeert het Ik te vernietigen. Hij wil het Ik vernietigen, uit elkaar laten vallen. En het heeft de macht in zich om de hele beschaving met dit element te doordringen.Alles wat er op dit gebied gebeurt is weer uit te drukken in begrippen die door Rudolf Steiner zijn geïntroduceerd. Maar Rudolf Steiner sprak aan het begin van deze eeuw over een mogelijkheid dat dit zou gebeuren. In die tijd, waarin precies het middelpunt lag van het losmakingsproces van het etherlichaam, sprak hij over de wederkomst van Christus. Hij voorspelde wat er in het middelste  derde deel (1933-1966) van de eeuw zou gebeuren. Toen, in het midden van de 300jarige periode van het losmakingsproces van het etherlichaam, zei hij dat de mensheid ofwel in een spirituele antroposofische richting of de afgrond in zou gaan, die hij het wereldkamaloka noemde. Dit wereldkamaloka, dat het omgekeerde kamaloka is, is de sfeer, ik heb er al eerder over gesproken, waar de krachten van het anti-Ik aan het werk zijn en alle krachten van het Ik in hun tegendeel  veranderen. Nu is het dus zo, dat de sociale structuur, het onderwijs, de medische wetenschap, de reclame en meer van dergelijke dingen, zich uit de samenhang van het wereldkamaloka als wereldcultuur en wereldbeschaving hebben ontwikkeld. Wij hebben nu dus overal om ons heen, tot in de fysieke structuur van de fysieke, etherische en astrale aarde zelf, dus tot in de fundamenten van het aardse bestaan, de krachten van het anti-Ik, het omgekeerde kamaloka proces.Om dit wereldkamalokabegrip verder te leren kennen, zouden we er iets verder op in moeten gaan en dat is hier nu niet mogelijk. Maar ik zou wel een hint kunnen geven. Wanneer u de omstandigheden van het echte kamaloka, waar iedere mens na de dood door heen gaat, bestudeert zou u de aard van het omgekeerde kamaloka, hier op de fysieke aarde, kunnen begrijpen, waar ondermenselijke krachten als Ik-krachten aan het werk zijn. Dat is een hoogst onaangenaam beeld. Ik weet niet of er hier mensen aanwezig zijn die dit al eens hebben ervaren.Het feit dat dit beeld zo onaangenaam is zorgt ervoor dat we niet erg geneigd zijn ons te verdiepen in dit beeld, dus het boze in onszelf en in onze cultuur onder ogen te zien. Deze neiging moeten we wel overwinnen, anders kunnen we de wonden van onze tijd niet helen. Als er iets is dat bijdraagt aan de macht van het beest, dan is het wel dat de openheid tegenover de tijdgeest, de vrijheid van het Ik en van het hart steeds opnieuw onmiddellijk met die andere kracht, namelijk die van het anti-Ik, worden opgevuld, worden gesloten en verzegeld. Dit proces van het vullen van het hart, dat nu niet meer gevuld is met het traditionele Ik-bloed, is het belangrijkste doel, het belangrijkste ideaal van het beest met de machten van het boze.We zouden nu, rond de eeuwwisseling, de wond van de mensheid moeten leren kennen. Die wond bevindt zich op de plaats waar het Ik niet meer zoals vroeger op een instinctieve manier kan werken in het bloed. Imaginatief  kunnen we deze wond zien in de hartstreek, in het middengebied van de mens. Het is belangrijk dat we zonder vrees ernaar kunnen kijken, dat we de individuatie van het boze kunnen zien als een voldongen feit in de menselijke evolutie en het bewust in de ogen te zien, het te confronteren met de individuatie van het ware Ik, het Christus-Ik, dat in dezelfde tijd verschenen is, maar dat door de mensheid volledig genegeerd is. Het is volledig genegeerd omdat hier beneden iedereen in beslag genomen werd door de individuatie van het boze. Niemand heeft er echt de tijd voor om werkelijk met het individualiseringsproces van het Christusprincipe naar vrijheid te beginnen. Het Christusprincipe is het hogere Ik van de individuele mens en de mensheid als geheel. Wanneer we beginnen de volgende uitdrukking voor onszelf te gebruiken “houdt de wond open”, dan beginnen we met het op de juiste manier bestrijden van de krachten van het beest in onze tijd.Er bestaat een imaginatief beeld dat ook direct tot het hart spreekt. We kunnen daarin vele begrippen in een beeld samenvatten. Wanneer we iets alleen maar in begrippen vatten versterken we alleen maar de doodskrachten. Maar een beeld kan rechtstreeks tot het hart spreken, tot het lege hart en kan dat hart met geestdrift met geestelijke vrijheid, met liefde voor de geest vervullen. Wanneer we waarachtig in de geest van onze tijd leven, kunnen we ons altijd daarin vinden. Het is een zeer oud beeld. Het spreekt van het beest met de vele hoofden. Een zeer bijzonder hoofd van het beest was dodelijk verwond. Dit beeld spreekt van de grote macht van het beest dat zich overal in onze tijd laat zien, de grote macht van het eerste beest. De grootste macht van het tweede beest is het om uit dit wonder van het eerste beest  voor de hele mensheid een leer, een wetenschappelijke doctrine te maken. Het wonder van het eerste beest is dat het aan kan tonen, niet alleen theoretisch maar in de hele praktijk van het leven dat de wond van de dood, van het boze, van het levenskarma, van het incarneren en excarneren, van geboren worden, van het menselijk leven in zijn totaliteit – van deze “wond van het leven” zoals we het mogen noemen om er een beeld van te vormen – is genezen.[i] We kunnen tegenwoordig mens zijn zonder deze dingen te hoeven ondergaan, zelfs zonder een mens te zijn geweest; we hoeven niet te incarneren, we hoeven geen karma te hebben; we hoeven niet geboren te worden, opgevoed te worden, we zullen de geboorte overwinnen; we zullen de dood overwinnen, de ziekte, het ouder worden, het moederschap, het vaderschap en het kind zijn. Dit alles zal overwonnen worden omdat deze wond van het open zijn, van incarnatie en geestelijke ontwikkeling op wonderbaarlijke wijze is gesloten. Op de plaats waar we het brandende, het vreselijk brandende, de diepste afgrond van het boze vinden, hebben we om die reden ook de leer: “Het boze is al lange tijd overwonnen. Er is natuurlijk een tijd geweest, dat de mens nog een primitief wezen was. Zij werden geboren, werden oud, stierven en werden weer geboren. Maar het is onze belangrijkste taak om dit te overwinnen”. En zo hebben we het grootse beeld van het hoofd dat dodelijk verwond was, dat staat voor de menselijke sterfelijkheid, want het is dodelijk voor de mens om zich te openen voor de geest. Wanneer nu de mensen niet sterven zullen ze ook niet meer naar de geestelijke wereld terugkeren om hun karma voor te bereiden. Zij zullen dus niets meer hebben om naar terug te keren, niets wat hun verder brengt. “Menselijke wezens zullen op een niet-spirituele manier onsterfelijk zijn – fysiek, materieel, biologisch zullen zij onsterfelijk zijn. Zij zullen eeuwig leven, en niet meer kunnen sterven of geboren worden. Deze dingen zullen overwonnen worden.”Dit is de leer – het wezen van het eerste beest en de leer van het tweede. Die zullen we moeten tegenwerken. Misschien is dat tot nu toe nog niet gebeurd, want we hebben in dit opzicht de 20e eeuw verslapen, maar dan zal het toch in de 21e eeuw moeten gebeuren. We kunnen het als een taak voor de 21e eeuw zien want dan zullen er weer nieuwe mogelijkheden zijn. We mogen daarom zeggen dat de wond gesloten is, verzegeld is, de wond in fysieke zin overwonnen is voor de mensheid. De leer van het tweede beest is door de mensheid volledig geaccepteerd. Als zoekers naar de geest, ook als antroposofen moeten we dit beeld steeds beter proberen te begrijpen, zodat de juiste krachten in ons werk kunnen binnenstromen.Vooral hier zie ik grote mogelijkheden voor de psychologische en psychotherapeutische beweging. Ik gebruik het woord beweging. Het is een beweging en wat deze beweging in aanleg belangrijk maakt is dat het een laatbloeier is. Zij kwam op en ontwikkelde zich eigenlijk aan de moeilijkheden die het in de 20e eeuw te bestrijden had. Daar hoort zij werkelijk thuis. Er zijn natuurlijk eerder ook al aanzetten geweest, maar zij heeft eigenlijk pas in de jaren vijftig en zestig echt betekenis gekregen. Toen bloeide zij pas echt op;  toen is zij pas echt begonnen. We hebben hier dus te maken met een laatbloeier. Maar nu is die laatbloeier er en is al volop bezig met een uiteenzetting met de overheersende krachten van de 20e eeuw. In potentie zijn er vele krachten aanwezig die vanuit dit werk ook naar andere gebieden kunnen stromen. Het is niet gemakkelijk voor deze krachten om hun weg te vinden, zelfs niet binnen de psychologische beweging zelf; het gaat hier nog maar om een allereerste moeizame begin. Maar hoewel zij zich nog maar in het allereerste beginstadium bevindt zien we bij een vergelijking met bijvoorbeeld geneeskunde, opvoeding, landbouw en het politieke en sociale leven, dat het daar veel moeilijker is, omdat daar de tradities al helemaal zijn omgevormd naar het anti-Ik-begrip. We vinden daar al vormen die we kunnen beschrijven door te zeggen: “U bent niet geschikt om deel te hebben aan deze beschaving, u bent niet geschikt om te kopen of te verkopen omdat u niet aan ten minste één van de drie criteria voldoet, in lichaam ziel of geest. U dient minstens de naam, het getal of het merkteken van het beest te dragen.” Deze zijn alle drie al sterk ontwikkeld. Wij kunnen in deze tijd niet deelnemen aan het sociale leven, wij kunnen niet kopen of verkopen zonder dat we deze drievoudige signatuur - lichaam, ziel en geest van het beest, de individuatie van het boze tot in geest ziel en lichaam van het menselijk wezen – in ons dragen. We bevinden ons nu in het wereld-kamaloka. Dit is onze beschaving. Men moet al tot de bijzonder begenadigde mensen behoren om een begin te maken hier iets aan te doen, want men kan hier alleen een bijdrage leveren, wanneer men dit beeld in het eigen wezen, in de eigen biografie heeft herkend tijdens de individuele worsteling om vanuit een basis van niet-menselijk-zijn een menselijk wezen te worden. Om werkelijk mens te zijn, niet vanuit de traditionele maatschappelijke waarden die nog steeds iets menselijks in zich hadden – men nam vanuit de traditie eenvoudig aan, dat de mens was, geschapen naar het evenbeeld van God. Dit was nog steeds het gangbare beeld tot aan het midden van de 19e eeuw. Iedereen was er zich tot op zekere hoogte van bewust, het was nog steeds aanwezig, misschien ook onbewust, maar het was er wel: het menselijk wezen was geschapen door  Christus als evenbeeld van God.In deze tijd moeten we echter met heldere blik het andere beeld zien, het omgekeerde beeld. Wij hebben een beschaving, we hebben mensen die als evenbeeld van de antichrist geschapen zijn; dit is nu realiteit geworden, het is vlees, bloed, ziel, geest; het is er al en we moeten het onder ogen zien. De worsteling moet beginnen in de ziel en het moet verder gaan, een worsteling tussen  mensen.Ten slotte mag ik misschien uw aandacht vestigen op deze tweezijdige menselijke wereld, op het sociale aspect van het lege hart en zeggen dat het psychotherapeutisch werk alleen met en onder de mensen kan worden gedaan. Het is duidelijk, dat het werk zelf  het genezingsproces is. Dit gebeurt nu, er is al een eerste begin gemaakt van echte waarneming door kennis en door helende kracht, door bewuste helende activiteit van de mens. Dit kan alleen maar door samenwerking, door duidelijk te gaan inzien dat het werken met  patiënten een even groot genezingsproces voor jezelf is als voor de patiënt. De opvoeding moet nu zo zijn dat onze kinderen beginnen te zijn wat zij al lang  geweest hadden moeten zijn. De opvoeding van de opvoeders, het genezen van de genezers, het sociaal maken van het sociale. Dit alles is omkering van de omkering. Want we moeten de omkering van het Ik omkeren en tegenwoordig kan niets, maar dan ook helemaal niets als vanzelfsprekend beschouwd worden.Er bevindt zich geen positief menselijk element in ons. Wanneer wij geloven dat we geweldige ideeën hebben – zelfs door Rudolf Steiner met veel moeite verworven antroposofische ideeën – en denken daarmee te kunnen genezen, als we dat tenminste nu nog geloven, dan zijn wij ons niet bewust van wat al tientallen jaren realiteit is. We slapen dan echt nog tegenover de realiteit van ons eigen werk. Dat werkt helemaal niet. Er bestaat geen enkel gebied meer waar dit nog werkt. Het kan niet meer werken, omdat genezende activiteiten nu alleen nog maar uit het zuiver menselijk element moeten worden gecreëerd. Er zijn geen andere krachten meer, en de Christus kan alleen maar onder de mensen werkzaam zijn die op sociaal gebied weer volgens deze omgekeerde cultus  werken. Hier ontmoeten we echter weer een ander begrip dat alles zal vernietigen. Dus geen geklets over een omgekeerde cultus. Het enige wat bijdraagt is het menselijk sociale element door met elkaar samen te werken. Dit is iets wat voortdurend benadrukt moet worden.We weten dat de traditie moet worden omgevormd. Ook het Christendom moet door de tijden heen veranderingen ondergaan. En in onze 20e eeuw verandert de Christus zijn verhouding tot de mensheid in grote mate vergeleken met 2.000 jaar geleden. Misschien kun u zich de beelden van na de opstanding herinneren, toen Hij zijn leerlingen bezocht en een van hen de Christus niet  in de geest kon zien. Deze leerling vroeg daarom aan Christus: “Wilt u mij toch alstublieft uw wonden laten zien? Want om U te zien, om in U te geloven moet ik uw wonden kunnen aanraken.” En de Christus, die zich altijd zeer goed bewust was van de menselijke behoeften en zwakheden ging op hem af en zei: “Nou goed dan. Jij gelooft niet en jij wilt mij zien en aanraken. Goed. Ik ben bij je, vrees niet.” En Hij reikte hem zijn handen, opdat hij die kon aanraken en geloven. Toen zei Christus echter: “Jij moest mij aanraken om te zien en te geloven, maar in de toekomst zullen de mensen moeten geloven zonder te zien.”. Christus wist heel goed dat de mensen de laatste 2.000 jaar van het Kali Yuga nog voor zich hadden waarin zij niet zouden kunnen zien, maar de kracht van het geloof moesten ontwikkelen. Hij bereidde dus voor op het geloof, op het tijdperk waarin de mensen moesten geloven. Hij wees Thomas terecht door te zeggen: “Goed dan, jij kon niet meer zien en jij wilde toch zien, maar nu is echter de tijd van het zien voorbij.”[ii]. Nu is ook de omkering van zeer groot belang. Nu hebben we te maken met een volledige omkering. Nu komt Christus naar de mensen en geeft als antwoord: “Ik zou graag jullie je wonden laten zien; Ik zal jullie je wonden laten zien zodat Ik de genezer van jullie wonden kan worden.” Dit is de manier waarop Christus ons nu benadert. Het omgekeerde Thomasverhaal. En Hij zegt: “Ik zal jullie wonden transformeren opdat jullie kunnen zien”. De bron van het zien, het zien in de geest, ligt nu in het helen van de wonden in ziel, geest en lichaam. De nieuwe mogelijkheden tot imaginatief schouwen zijn krachten die uit de omvorming van de helende krachten geboren worden, de nieuwe manier van helen, de nieuwe arbeid van de wonde. De beste manier om dit duidelijk te maken is om het in het Duits te zeggen, want ik ben juist teruggekeerd van een bezoek aan München waar zich een van de grootste kunstwerken van een Duits kunstenaar bevindt. Het is het werk van Joseph Beuys Zeige mir deine Wunde. Deze grote titel, dit drama is natuurlijk iets wat U zelf moet volbrengen zoals Joseph Beuys zelf dat ook heeft gedaan. De titel geeft de juiste richting aan. Het zijn woorden van Christus: “Laat mij je wonden zien, wanneer je ziende wil worden, want de wond opent de ogen, opent het hart voor een nieuwe kennis.”  Want in deze tijd moet alles, van ‘medelijden’ tot ‘weten’, van het genezen van de wond tot het weten, uit het hart komen. De krachten van uitsluitend het hoofd zijn al een onderdeel van het boze principe in de wereld. Ieder begrip, hoe klein ook, dat uit het hoofd stamt is nu al een deel van het wereldkamaloka en daardoor niet alleen maar onbruikbaar, maar ronduit schadelijk. Het is zonder enige twijfel een kracht, die de wond verbergt.Ik zou willen afsluiten met het volgende beeld: De wonden van de Christus, maar nu de wond van de mens die Christus ons duidelijk laat zien, opent en heelt, opdat de ogen van het hart kunnen worden geopend. Het schouwende hart. En de wond van het beest. Aan de ene kant het beest met de wond die op wonderbaarlijke wijze genas als het principe van de zwarte magie in onze tijd en in de toekomst. En dan de Christus met zijn wonden, maar de wonden die nu verborgen zijn, die  verzegeld en verborgen liggen in het menselijke hart. Dit beeld, deze imaginatie zou ik graag als bijdrage leveren aan dit congres en de psychotherapeutische arbeid.

[i]  (vertaler) Dit  meditatieve beeld vinden we terug in hoofdstuk 13 van de Openbaring van Johannes: 1. En ik zag uit de zee een beest opstijgen; het had tien hoornen en zeven hoofden en op zijn hoornen tien diademen en op zijn hoofden lasterlijke namen. 2. Het beest, dat ik zag, geleek op een panter, maar zijn poten waren die van een beer en zijn muil was als die van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. 3. Een van de hoofden zag ik ten dode gewond, maar zijn dodelijke wonde genas.  4. En de gehele aarde volgde vol bewondering het beest; en zij aanbaden de draak, omdat hij de macht aan het beest had gegeven; en zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is gelijk het beest en wie kan de strijd met hem aanbinden? 5. toen werd hem een mond gegeven tot grootspraak en om Godslasteringen te spreken; en hem werd macht gegeven tweeënveertig maanden te werken. 6. Toen opende het zijn mond tot lasteringen tegen God om zijn naam te lasteren en zijn woonstede en hen die in de hemel wonen. 7. En hem werd grote macht gegeven om strijd te voeren tegen de geheiligden en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over alle stammen en volken en talen en rassen. 8. Alle bewoners der aarde zullen het beest aanbidden, ieder wiens naam niet geschreven staat in het boek des levens van het Lam dat geofferd is sedert de grondlegging der wereld. 9. Wie oren heeft, hore! Wie iemand in gevangenschap voert, gaat in gevangenschap; wie iemand met het zwaard zal doden, moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier blijkt het geduld en het geloof der geheiligden. 11. En ik zag een ander beest opstijgen uit de aarde; en het had twee hoornen als die van een lam en het sprak als een draak; alles, waartoe het eerste beest macht heeft, volbrengt het voor diens aangezicht. Het bewerkt, dat de aarde en zij die daarop wonen het eerste beest zullen aanbidden, wiens dodelijke wonde genas. 13. En het volbrengt grote tekenen, zodat het voor de ogen der mensen zelfs vuur uit de hemel neerhaalt op de aarde. 14. En het misleidt hen die op de aarde wonen door tekenen die hem gegeven zijn voor de ogen van het beest te verrichten, zeggende tot hen die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest dat de zwaardwonde had en weer opgeleefd is.  15. En hem werd gegeven geest schenken aan het beeld van het beest, zodat het beeld van het beest zelfs sprak en bewerkte dat allen die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. 16. En het maakte dat allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken ontvangen op hun rechterhand of op hun voorhoofd. 17. En dat niemand kan kopen of verkopen dan wie het merkteken draagt, de naam van het beest of het getal van zijn naam. 18. Hier spreekt de wijsheid. Wie denken kan, zegge welke waarde het getal van het beest heeft. Het is het getal van een mens. En zijn getal is zeshonderd zes en zestig.

[ii] Het evangelie volgens Johannes vers 19-29


terug naar inhoudsopgave